Het wel en wee ten huize Malpertuis
Het zijn barre tijden voor Theater Malpertuis. Toen in de zomer van 2001 Sam Bogaerts er als artistiek leider de brui aan gaf, dreigde het gezelschap te verzeilen in de marginaliteit van het Vlaamse theaterlandschap. De uitdaging die Herman Verscheiden zich in 1967 had gesteld, was toch niet gering: weg van de grote cultuursteden zou hij in het West-Vlaamse provinciestadje Tielt een theatercollectief oprichten dat een experimentele koers moest varen. Via Malpertuis maakte Vlaanderen kennis met de absurdistische scène. Pinter, Beckett en Ionesco passeerden de revue en later werden ook Kroetz, Bernhard en Norèn door Malpertuis op de planken gebracht.
Sinds midden de jaren '80 tracht Malpertuis de deuren open te gooien. Producties toeren door Vlaanderen en Nederland, en in Oostende voorziet het gezelschap een tweede platform. Aangezien de stad Oostende weinig zin heeft het project ook financieel te ondersteunen, besluit Verscheiden in 1998 een punt te zetten achter het verlieslatende forum en zich voortaan te concentreren op de verdere uitbouw van het huis in Tielt. Het financiële keurslijf waarin het gezelschap zich gevangen weet - in de hand gewerkt door de verlaging van haar subsidies door toenmalig minister van cultuur Bert Anciaux - blijkt voor Sam Bogaerts, die sinds 1996 aan het roer stond van Malpertuis, voldoende reden om het schip te verlaten.
Malpertuis heeft ervaring met saneringen. Eerder liet Dirk Tanghe als artistiek leider een financiële put na. Die werd toen ongedaan gemaakt door een aantal sterke producties waarvan het succes nog steeds afstraalt op het gezelschap. Zo oogstte Olivetti 82, een theatermonoloog van Eriek Verpale gebracht door Bob de Moor, zowel in Vlaanderen als Nederland veel succes. Hij leek dan ook de geknipte man om Malpertuis opnieuw op de rails te zetten, temeer daar De Moor al eerder met De Korre bewezen had een gezelschap uit de rode cijfers te kunnen halen.
Potten heeft Bogaerts gedurende zijn vijfjarig leiderschap bij Malpertuis niet gebroken, ondanks de grootschaligheid waarmee hij zijn producties wilde aanpakken. In navolging van enkele andere theaters richtte hij in 1998 De Bloedgroep op, een slechts half geslaagd experiment waarbij op één plaats en gedurende een week of langer verschillende voorstellingen, aangevuld met nevenprogramma's, op het publiek werden losgelaten. Producties als Eva Hitlers lief of Prinsessen in de bossen waren te stereotiep om te overtuigen. De sterke vertolking van Han Kerkhoffs (Estra) en Bert André (Vladi) in Wachtend op Godot kon dan weer wel bekoren door een mooi evenwicht tussen het burleske en menselijk-banale. Het stuk kreeg evenwel de meeste aandacht doordat de erven Beckett de de voorstellingen van Bogaerts' bewerking, zonder boom op de scène en mét een meisje als de boodschapper en Lucky, lieten stopzetten.
Met het vertrek van Bogaerts in 2001 verdween de hoofdattractie van het volgende seizoen van het programma: De wraak van Hamlet werd geschrapt en vervangen door Het terras van de Franse schrijver Jean-Claude Carrière, maar ondanks de sterke cast met onder anderen Warre Borgmans, Bob de Moor, Dirk Buyse en Tania van der Sanden viel de voorstelling in het water. Het flauwe script slaagde er niet in van een pinteresk scenario een ‘boulevardkomedie’ te maken. Het seizoen was al onder een slecht gesternte begonnen en de eerste productie, Nieuwe meubelen, duwde het gezelschap nog wat verder het moeras in. Auteur Ph. Hypyle J. Le Cesman (ps. van Philippe Ceulemans) leverde een onverstaanbaar gewauwel op dat iets moest oproepen van de dadaïstische ‘écriture automatique’ maar waaraan uiteindelijk geen touw viel vast te knopen.
Wegens geldgebrek werden in het verloren seizoen 2001-2002 maar twee producties verwezenlijkt, voor de volgende jaren wilde De Moor met Malpertuis drie kleinschalige voorstellin-