Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 421]
| |||||
‘Dit artikel moet in het Engels worden vertaald.’
| |||||
[pagina 422]
| |||||
Publish or perish (in English)Die vraag wordt zowel kwalitatief als kwantitatief benaderd. Het kwantitatieve gedeelte beperkt zich tot een aantal ontwikkelingen in Nederland. In het kwalitatieve gedeelte, dat onder meer gebaseerd is op gesprekken met een aantal sleutelfiguren, komt het Nederlandse taalgebied als geheel aan bod. Dat is ook niet zo verwonderlijk. In het kader van de Nederlands-Vlaamse samenwerking binnen de Taalunie wordt al veel langer bewust nagedacht over taalkeuzes in verschillende domeinen en over de consequenties die daaruit voortkomen voor de positie van het Nederlands. Zo liet de Taalunie onder meer onderzoek doen naar de relatie tussen functieverlies in bepaalde domeinen en statusverlies: hoeveel functie- en daardoor prestigeverlies kan een taal hebben voordat zij geheel en al tot het informele domein gaat behoren? In Nederland is de zorg die de KNAW nu tot een onderzoek en een advies brengt, pas laat en langzaam op gang gekomen. Nadat in de tweede helft van de jaren negentig de neerlandici alarm sloegen, werden geleidelijk ook de andere alfawetenschappers en vervolgens de gammawetenschappers wakker. Het rapport beschrijft de oorzaken daarvan, met name de steeds grotere rol van de onderzoeksscholen en van de zogenaamde ‘outputfinanciering’ in de bekostiging van onderzoek en de toewijzing van onderzoekstijd aan individuele wetenschappers Traditioneel bestaat het werk van wetenschappers aan Nederlandse universiteiten uit twee nauw met elkaar verbonden hoofdtaken: het geven van onderwijs en het doen van onderzoek. Maar de afgelopen tien jaar werd het oordeel over het belang van het onderzoek steeds meer losgekoppeld van het onderwijs. Concrete productiemeting werd een op zichzelf staande kwaliteitsmaatstaf. En om die ‘output’ te meten werd steeds meer gebruik gemaakt van internationale - lees: Angelsaksische - maatstaven en indicatoren. Citatiescores, publicaties in refereed tijdschriften: het tellen en wegen leidde ertoe dat wetenschappelijke productie in het Nederlands vrijwel onzichtbaar werd. Eerst alleen in internationale rankings, maar vervolgens ook in nationale visitatiebeoordelingen. In veel gevallen ging men uiteindelijk zo ver dat Nederlandstalige publicaties minpunten opleverden bij het meten van de onderzoeksproductie van wetenschappers. Vooral dat laatste bracht het debat in Nederland op gang. Kernvraag: is wetenschappelijk onderzoek in deze tijd nog relevant als het niet wereldwijd - en dus in het Engels - wordt gepubliceerd? Onder invloed van de praktijk in de bèta- en medische wetenschappen waren velen aanvankelijk geneigd op die vraag een ronduit ontkennend antwoord te geven. Maar langzamerhand worden de reacties genuanceerder:
| |||||
[pagina 423]
| |||||
En met die nuances komen ook de tegenargumenten los. Ik noem er enkele. Op de eerste plaats is het belangrijk dat de wetenschap aansluiting houdt met de samenleving, en die is nog steeds Nederlandstalig. Dat geldt voor de sectoren waarop veel onderzoek betrekking heeft, maar ook voor de pers, voor de politiek, voor het beleid dat bepaalt hoeveel publiek geld er beschikbaar wordt gesteld voor fundamenteel onderzoek. Men moet daarvan in het Nederlands kennis kunnen nemen; het Nederlands moet over de juiste terminologie en het juiste taalregister blijven beschikken om daarover te schrijven en te spreken. Bovendien zijn er relevante onderzoeksdomeinen die zo verbonden zijn met de specifiek Nederlandse situatie, dat hun belang voor het buitenland gering en voor Nederland groot is; en dat onderzoek moet blijven bestaan. Het inzicht begint door te dringen dat Angelsaksische c.q. Amerikaanse domeinkeuzes en onderzoeksmethoden niet per definitie stroken met de onderzoeksbehoeften in andere taalgebieden. Sociologie bijvoorbeeld is vaak nauw verbonden met de eigen maatschappelijke context. Historisch onderzoek vindt veelal zijn bedding in de lokale geschiedenis én geschiedschrijving. Daarom wordt ook meer en meer betreurd dat door superspecialisatie en uitgeverspolitiek Nederlandstalige vaktijdschriften in hoog tempo verdwijnen. Wat toch nog in het Nederlands wordt gepubliceerd, telt zoals gezegd vaak niet meer mee bij de beoordeling van de onderzoekskwaliteit. En last but not least is er het onderwijs. In Vlaanderen staat de onderwijstaal al decennia lang op de agenda, om historische redenen: Nederlandstalig onderwijs aan de universiteiten is daar een zwaar bevochten recht en voorrecht. Dat wordt dus niet lichtvaardig opgegeven. In die context zijn ook de keuzes die in het verleden werden gemaakt voor Engelstalig onderwijs, veel beredeneerder geweest. Zo was in Leuven in de jaren negentig de lijn dat buitenlandse studenten die ervoor kozen hun basisstudie aan deze universiteit te doen, geacht mochten worden dan ook Nederlands te leren. Gespecialiseerde tweedefasestudies daarentegen, waar men graag de beste studenten uit binnen- én buitenland naartoe wilde trekken, werden in het Engels gegeven. In Nederland is het onderwerp jarenlang vrijwel uitsluitend anekdotisch aan de orde geweest, met een uitspraak van de voormalige onderwijsminister Ritzen dat het onderwijs aan de universiteit maar beter in het Engels kon worden gegeven. Deze geheel uit de context gehaalde uitspraak werd bij voorkeur geciteerd door vurige pleitbezorgers van het Nederlands als voorbeeld van onbezonnen uitverkoop van de eigen taal. Ze leidde tot de wettelijke vast- | |||||
[pagina 424]
| |||||
legging van het Nederlands als taal van het hoger onderwijs in 1992; een sanctieloze bepaling, die dan ook weinig invloed heeft op de werkelijkheid aan de universiteiten. Veel meer invloed heeft de praktijkervaring die inmiddels is opgedaan met het overstappen naar Engelstalig onderwijs in een situatie dat noch docenten, noch studenten native speakers zijn. Bij een recente discussie in de Senaat van de Universiteit van Amsterdam waren alle aanwezige hoogleraren, ook die uit de ‘harde’ bètasector, van oordeel dat studenten zich in de eerste studiejaren wetenschappelijke argumentaties en denkwijzen het beste in de moedertaal eigen kunnen maken. Over het algemeen slagen zij er alleen dan in daarin voldoende diepgang en nuance te bereiken. Wetenschappelijk onderwijs in een andere taal zou daarom pas in de tweede fase van de studie moeten starten. En dan nog op twee voorwaarden: dat de docenten voldoende getraind zijn in het gebruik van Engels als instructietaal, en dat studenten vanaf het begin van hun studie ‘academisch Engels’ als een verplicht studieonderdeel volgen. Anders dreigt alsnog kwaliteitsverlies van het onderwijs. Overigens werd op dit punt wel een uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de bètastudies en de veel ‘taliger’ disciplines in het domein van de humaniora en maatschappijwetenschappen. Dat een goede lees-, spreek- en schrijfvaardigheid in het Engels voor een toekomstig wetenschapper onmisbaar is, werd in die discussie door niemand betwist. Aan de universiteit worden echter ook zeer velen opgeleid die uiteindelijk niet de wetenschap ingaan, maar een rol in de (Nederlandstalige) maatschappij gaan vervullen en zich daar in het Nederlands moeten kunnen uitdrukken als academisch gevormden (denk aan rechters, journalisten, leraren, beleidsambtenaren). Dat is een bijkomend argument om hoge eisen te stellen aan hun Nederlandse taalvaardigheid, ook in hun vakdomein. Dit onderwerp speelt eveneens in de discussie in Vlaanderen, waar sommigen met kracht blijven pleiten voor een kwaliteitsverbetering van het Nederlands aan de universiteiten. Zij doelen daarbij overigens ook op de eisen die aan het taalgebruik van de docenten moeten worden gesteld, terwijl in Nederland door werkgevers en leidinggevenden vooral wordt geklaagd over de slechte taalbeheersing waarmee studenten de universiteit verlaten. In beide gevallen is er reden te veronderstellen dat dit onderdeel van het wetenschappelijk onderwijs nog de nodige aandacht vraagt. De Bologna-verklaring, die beoogt één Europese onderwijsruimte te scheppen, brengt sinds kort de vraag naar de meest gewenste onderwijstaal opnieuw op alle agenda's.Ga naar eind(1) Om die te kunnen beantwoorden zal echter eerst meer duidelijkheid dienen te komen over de doelstellingen en de vormgeving van die ene onderwijsruimte. Moeten de onderwijsstelsels organisatorisch op elkaar worden afgestemd, zodat studenten op grond daarvan gemakkelijk kunnen overstappen? Moeten opleidingen inhoudelijk en kwalitatief | |||||
[pagina 425]
| |||||
langs één en dezelfde meetlat worden gelegd, zodat elders verworven punten moeiteloos kunnen worden meegenomen? Of moet - de meest gehanteerde maar ook de meest gemakzuchtige interpretatie - er één en dezelfde onderwijstaal worden gehanteerd, zodat studenten overal het onderwijs kunnen volgen? Bij deze laatste interpretatie wordt meestal stilzwijgend voorbijgegaan aan het feit dat de keuze voor Engels als lingua franca onder de huidige omstandigheden de kwaliteit van het Europese hoger onderwijs niet vanzelfsprekend ten goede komt. | |||||
De spagaat van de universiteitVrijwel al deze argumenten, en nog een aantal meer, komen aan de orde in de nota die de KNAW heeft gewijd aan de toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal. Hoe de uiteindelijke stellingname van de KNAW luidt, wordt al duidelijk uit de titel van de nota: Nederlands tenzij.... Het verdient lof dat de Academie zich over deze kwestie heeft gebogen, en de tot nu toe meestal gefragmenteerde discussie in Nederland in een grotere samenhang heeft geplaatst. De onderbouwing van haar uiteindelijke keuze zou echter nog aan scherpte hebben gewonnen als het centrale begrip ‘wetenschap’ helderder was gedefinieerd. ‘De wetenschap’ is een diffuse term als daaronder zowel de discipline als het wetenschappelijk bedrijf wordt verstaan, zowel de onderzoeksactiviteit als het onderzoeksproduct als het wetenschappelijk onderwijs. Als die drie betekenissen helderder waren onderscheiden, zou ook duidelijker geworden zijn welke belangentegenstellingen moeten worden opgelost. Individuele wetenschappers doen er immers in het belang van hun loopbaan goed aan uitsluitend nog in refereed Engelstalige tijdschriften te publiceren. Maar de gedifferentieerde ontwikkeling van disciplines zelf, én hun verbinding met hedendaagse maatschappelijke vraagstukken, vragen juist om een veel genuanceerder benadering van de taalkeuze. De universiteit bevindt zich als instituut van onderzoek én onderwijs in een spagaat. Als onderzoeksinstelling heeft zij er belang bij zich steeds meer internationaal te profileren, en daarvoor is zichtbare aanwezigheid in de belangrijkste Engelstalige publicaties van groot belang. Als onderwijsinstelling kan zij zich niet zomaar isoleren van de nationale onderwijssituatie. Ook al wordt het belang van het streven naar een Europese hoger onderwijsruimte met de mond beleden, voorlopig weegt in vrijwel alle Europese landen zwaarder dat het hoger onderwijs onderdeel vormt van een onderwijsgebouw dat geheel in de officiële landstaal is opgetrokken. Men kan op de bovenste verdieping van dat gebouw niet zomaar naar een andere instructietaal overstappen. Dit geldt des te meer nu vrijwel alle Europese landen feitelijk meertalige immigratielanden zijn geworden, waar - terecht - het belang van een goede beheersing van de | |||||
[pagina 426]
| |||||
landstaal voor een geslaagde onderwijsloopbaan sterk wordt benadrukt. Het is opmerkelijk dat de discussies over multi-etnische en multiculturele samenlevingen, waarin naast de religie de beheersing van de taal toch zo'n belangrijke rol speelt, vrijwel nooit worden verbonden met de discussies over de taal van het hoger onderwijs.
Concluderend: bij de discussie over de gewenste positie van het Nederlands als wetenschapstaal dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de taal waarin wetenschappelijk onderzoek wordt bedreven, waarin wetenschap wordt onderricht en waarin de resultaten van wetenschappelijk onderzoek voor een breder publiek van hoogopgeleide lezers worden ontsloten. Dat onderscheid sluit naadloos aan bij de drie functies die de universiteit als institutie in Nederland heeft: onderzoek, onderwijs en ‘maatschappelijke dienstverlening’. In een van de laatste aanbevelingen vermeldt de nota dat niet alleen Nederland, maar ook andere Europese landen met het vraagstuk worstelen. De laatste aanbeveling luidt dan ook: ‘Dit rapport moet in het Engels worden vertaald’. De vergeten aanbeveling is: ‘Nederland en Vlaanderen dienen in deze kwestie zo veel mogelijk gezamenlijk op te trekken.’ Niet alleen vanwege de positie van het Nederlands. Het gaat hier om een vraagstuk dat de relevantie van het Europese wetenschapsbedrijf als zodanig raakt, en het is dan ook van Europees belang om er goede oplossingen voor te vinden. Voor dat belang kunnen Nederland en Vlaanderen zich in Europa gezamenlijk sterk maken. Nederlands tenzij... Tweetaligheid in de geestes- en de gedrags- en maatschappijwetenschappen, Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, 2003. |
|