Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 390]
| |
Jean-Luc Dehaene en Guy Verhofstadt in 1987 - Foto Paul van den Abeele.
| |
[pagina 391]
| |
Waarom een politicus niet authentiek moet zijnHenk de Smaele Het politieke bedrijf lijkt de laatste jaren van karakter te veranderen. Aan elke politicoloog of ‘politiek waarnemer’ in Nederland of België wordt de vraag wel eens voorgelegd wat er nu precies aan de hand is. Zo werd aan socioloog Stefan Walgrave (U.I. Antwerpen) gevraagd waarom BV's (Bekende Vlamingen) zo'n snelle opgang maken in de partijpolitiek. Hij zou toen aan De Standaard hebben gezegd: ‘Voor wie stemmen we? De studax, de dossierkenner, de bolleboos? Neen, we willen een authentieke, integere, charismatische man of vrouw.’ Waarop redacteur Bart Dobbelaere onmiddellijk opmerkte: ‘Door politicus te worden loopt de BV natuurlijk gevaar. De politiek dreigt zijn authenticiteit te besmetten.’Ga naar eind(1) | |
De democratische impasseDit lijkt op een impasse. De kiezers willen het onmogelijke. Zij stemmen op niet-politici omdat die authentiek zouden zijn, maar daardoor vergroten zij meteen de kans op aantasting van de authenticiteit van hun verkozenen. De niet-politici worden door de verkiezing onvermijdelijk politici en daardoor verdacht. Jean-Luc Dehaene heeft het mechanisme begrepen. De Standaard vroeg aan de ex-premier van België of hij verrast was door de hype rond zijn persoon. ‘Eigenlijk wel. Ik weet ook niet zeker of ik wel zo populair ben. (...) Het feit dat ik nu op de lijst sta, doet mijn populariteit al dalen.’Ga naar eind(2) De vierkante dossierkenner en bolleboos die van alles werd verweten over zijn gebrekkige communicatie en zijn politieke loodgieterij werd na zijn ontslag als eerste minister algauw een stuk authentieker. Maar door weer op de lijst te gaan staan, wordt zijn figuur eensklaps bleker. Het blijft een politicus, nietwaar? Dit is natuurlijk een ernstig probleem voor de hedendaagse democratie. Politici worden niet meer verdragen. Wij stemmen op mensen om ze daarna | |
[pagina 392]
| |
te vervloeken. Verkiezingen lijken daardoor steeds meer op een vorm van ostracisme: wij brengen een stem uit op een persoon die daardoor wordt ‘verbannen’, die de status van ‘burger’ verliest om die van ‘politicus’ (of ‘politieker’) op zich te nemen. De wereld van de burgers is die van de ‘echte problemen’, van de authentieke gevoelens en angsten, van degenen die het (volgens de idee van de democratie) altijd bij het rechte eind hebben (stuk voor stuk ‘waarheden’ die de politici in de recente Belgische verkiezingsshows hebben herhaald). De wereld van de politici daarentegen is er een van leugens, intriges, valse problemen, verraad en dubbelzinnigheid. En ook al wordt er hier en daar nu wel hoog opgelopen met de ‘westerse waarden van de democratie’ die beschermd moeten worden tegen de barbarij, zodra het opnieuw gaat over de politieke problemen in eigen land, wordt er teruggegrepen naar het grote burgergelijk aan de ene kant, tegenover het politieke verraad aan de andere kant. Niet alleen journalisten en columnisten analyseren de hedendaagse politiek graag in deze termen (zij zien het als hun plicht deze ‘kritische’ bijdrage te leveren tot de democratische samenleving), ook de politici zelf gaan doorgaans een stuk mee met de redenering. Guy Verhofstadts Burgermanifesten uit de eerste helft van de jaren negentig bijvoorbeeld zijn schitterende voorbeelden van de neoliberale variant ervan. Maar er is veel meer dan dat. De kritiek op de moderne politiek is veelkleurig geweest de voorbije jaren: naast blauw, ook groen, af en toe rood, maar ook wit (of kleurloos, zo men wil). Verder is er de geruststellende zekerheid dat de klein-linkse partijen zich blijven richten op het politieke establishment in zijn geheel. Minder geruststellend is het succes van de extreem-rechtse retoriek. Het meest verontrustend is echter dat de kritiek van al deze diverse groepen (van uiterst rechts over het overbevolkte centrum tot uiterst links) een gemeenschappelijke kern bevat: die van de antipolitiek. Zolang die niet wordt herkend (en bestreden), blijft de democratische impasse bestaan. Dat is de stelling die ik hier verder wil verdedigen. | |
De democratische nachtmerrie‘Authenticiteit’ staat in het filosofische jargon tegenover ‘aliënatie’ of vervreemding. De (retorische) roep om authenticiteit is vaak ingegeven door de overtuiging dat de burger is vervreemd van de politiek. Of beter: dat de politiek is vervreemd van de burger. In een moderne democratie komt de politiek aan de burger toe, zo gaat de redenering (‘Politiek gaat over de mensen’, luidde de verkiezingsslogan van de Vlaamse socialisten). De politiek mag dus niet ‘vreemd’ worden, maar moet ‘burgerlijk’ blijven. ‘Authentiek’ en ‘burgerlijk’ (of ‘menselijk’) zijn zowat hetzelfde in deze denktrant. De Nieuwe Christen-Democraten (NCD) van Johan van Hecke bijvoorbeeld, | |
[pagina 393]
| |
oorspronkelijk een splinterpartij van de christen-democratische CVP maar nu deel uitmakend van de liberale VLD, ‘willen op een eigentijdse manier aan politiek doen’ door ‘de mensen au sérieux te nemen’ en door ‘aansluiting te zoeken bij de grondstroom in de samenleving en de vertolker te zijn van wat mensen echt belangrijk vinden’. Zij zien dit als een ‘authentieke, eigentijdse en verdraagzame’ vorm van politiek. Eigenlijk pleiten zij voor minder politiek. ‘Er zijn diegenen die vinden dat zij beter weten wat goed is voor de mensen’; dat zijn de echte politici ‘oude stijl’. ‘En er zijn diegenen die vinden dat wat de mensen zelf doen, ze ook beter doen.’ De burgers hebben dus eigenlijk nauwelijks behoefte aan politici; ze doen het zelf beter (en dus beter zelf). De NCD heeft waarschijnlijk de goede beslissing genomen om met de VLD in zee te gaan, want Verhofstadt verkondigt al langer dergelijke denkbeelden. Maar ook het Vlaams Blok beweert natuurlijk te zeggen wat ‘wij’ (als gewone mensen) denken. Dat is de kern van de democratische retoriek van het Blok. Het probleem is dat de politiek niet wordt bepaald door de ‘gewone kleine Vlaming’, maar door politici die leven in een ivoren toren, door ‘imitatie-intellectuelen’ die met hun politieke correctheid de verzieking van Vlaanderen versnellen. We moeten volgens het Vlaams Blok af van de ‘politieke wereld’, de ‘politieke klasse’ (en de introductie van BV's - die immers ook wonen in villawijken en ivoren torens - is voor de Blokkers geen oplossing). De politiek moet worden teruggeven aan de mensen. De politiek moet met andere woorden minder politiek worden. De politiek moet verburgerlijken (of, wat meliger: vermenselijken). Het is een bekommernis die ook in de partijprogramma's van bijvoorbeeld Agalev, SPA, CD&V en Spirit zit verwerkt. De meest drastische eis tot verburgerlijking van de politiek is de invoering van het referendum (een eis die is terug te vinden in de programma's van VLD, Vlaams Blok, Agalev en Spirit). Een volksraadpleging is een middel om het politieke debat te stoppen (in tegenstelling tot wat veel verdedigers ervan beweren): ‘het volk’ spreekt dan immers zelf. En het is vanzelfsprekend ondemocratisch om het oneens te zijn met het volk; oppositie voeren tegen het volk heeft geen zin. Wie gelooft in het referendum moet dus ook geloven in ‘het volk’. Voor het Vlaams Blok is dat - als nationalistische partij - evident. Ook voor Johan van Hecke - die gewoon is geraakt aan het concept ‘volkspartij’ - levert dat weinig problemen op: hij gelooft in de ‘grondstroom van de samenleving’ en hij ziet het als de taak van de politiek om te streven naar een nieuwe maatschappelijke consensus. Vreemder (vanuit historisch oogpunt) is dat ook de Vlaamse liberalen tegenwoordig geloven in de ‘gemiddelde burger’ en die tot de maatstaf van de politiek willen maken. De groenen geloven vermoedelijk dat het referendum past in hun project van basisdemocratie. | |
[pagina 394]
| |
Wat er ook van zij, het is belangrijk in te zien dat de volksraadpleging een antipolitiek middel is. Het referendum is antipluralistisch. Het veronderstelt een maatschappelijke consensus (of stelt die als ideaal) en ontkent het grote belang van de politieke discussie en het meningsverschil. Het compromis is overbodig. In de logica van de rechtstreekse democratie is elke wet een volksdecreet, geen politieke beslissing. De soeverein heeft gesproken. Verzet tegen de wet is verzet tegen het volk en dus illegitiem. Het politieke alternatief verdwijnt. Dat is de democratische nachtmerrie waar liberale (in de brede, politiek-theoretische betekenis) politieke denkers al zo vaak voor hebben gewaarschuwd. Democratie kan politiek overbodig maken: tussen democratie en totalitarisme loopt een dunne lijn. | |
Democratische politiek en antipolitiekDat laatste klinkt natuurlijk als een cliché. De voorbeelden zijn evenwel legio. Het meest schrikwekkende voorbeeld is natuurlijk de democratische opgang van de Nazi-partij in Weimar-Duitsland. Maar er kan ook worden verwezen naar het probleem van Israël (en Palestina), dat niet wordt gecreëerd door te weinig nationale eensgezindheid, maar door te veel nationale eensgezindheid; niet door te weinig ‘grondstroom’, maar door een exces aan ‘grondstroom’; niet door te veel politiek en politici, maar door een gebrek aan politiek en politici; niet door te veel compromis, maar door te weinig compromis (en een surplus aan consensus). Minder dramatisch misschien is het voorbeeld van de ‘politicofobe’ Verenigde Staten, waar echte oppositie algauw ‘landverraad’ wordt. Deze voorbeelden maken duidelijk dat democratie (niet eens zo uitzonderlijk) een nachtmerrie kan zijn: ‘het volk’ wil soms een genocide en ‘democratische meerderheden’ spreken zich soms uit voor oorlog. In al deze voorbeelden is er geen behoefte aan meer democratie, maar aan meer politieke democratie. Laat ik duidelijk stellen in welke specifieke betekenis ik het woord ‘politiek’ hier al de hele tijd gebruik. ‘Politiek is een manier om verdeelde samenlevingen te besturen zonder een beroep op onnodig geweld - en de meeste samenlevingen zijn verdeeld, alhoewel sommigen denken dat dat juist het probleem is’, schreef de politicoloog Bernard Crick in zijn Defence of Politics uit 1962.Ga naar eind(3) Dat is nog steeds een uitstekende omschrijving. Politiek veronderstelt dus in de eerste plaats de aanvaarding van meningsverschillen over de res publica en in de tweede plaats de bereidheid om rekening te houden met deze verschillende visies bij het bepalen van het beleid. Sommigen vinden dat onderwijs de taak moet zijn van de staat, anderen oordelen dat staatsonderwijs een gruwel is. Een niet-politieke oplossing zou er bijvoorbeeld in bestaan dat de eersten de laatsten dwingen om hun kinderen naar staatsscholen te sturen, terwijl de vrije scholen worden gesloten. | |
[pagina 395]
| |
Deze oplossing zou niet-politiek en toch democratisch zijn als de dwangmaatregel wordt gesteund door de meerderheid van de bevolking (bijvoorbeeld via een referendum). Een politieke oplossing is alleen maar mogelijk wanneer het bestaan van beide vormen van onderwijs wordt geaccepteerd. Uiteraard blijft er ruimte om een onderwijsvorm te bevoordelen boven een andere; het concrete compromis (dat niet noodzakelijk door alle partijen moet worden geratificeerd) zal (in een politieke democratie) afhangen van de (politieke) samenstelling van de beleidsorganen en dus van de resultaten van verkiezingen. Politiek veronderstelt derhalve dat een ‘maatschappelijk probleem’ wordt onttrokken aan de burgers en in een aparte ruimte - waar eigen regels gelden - wordt opgelost. Het probleem wordt zo ‘gepolitiseerd’. Politiek is dus een proces in verschillende fasen van zowel ‘polarisering’ als ‘pacificatie’: een maatschappelijk fenomeen wordt ter discussie gesteld, verschillende oplossingen worden geformuleerd, de standpunten worden verduidelijkt en ten slotte wordt er over een oplossing onderhandeld. Ondertussen proberen sommige actoren dit proces te belemmeren en een politieke oplossing te verhinderen (door die als overbodig voor te stellen bijvoorbeeld). Laten we ter illustratie teruggrijpen naar het onderwijsvraagstuk. Negentiende-eeuwse liberalen - die onderwijs erg belangrijk vonden in hun project van Vooruitgang - ervoeren het als een probleem dat de Belgische jeugd met de katholieke dogma's werd opgevoed en dat de clerici - die als tegenstanders van de Vooruitgang werden beschouwd - de morele leiding in het onderwijs monopoliseerden. Zij stelden een oplossing voor: de deconfessionalisering van het openbaar onderwijs en de verdere uitbouw van het netwerk van officiële scholen. De reactie van katholieken en conservatieven bestond er vooreerst in om te trachten de ‘politisering’ van de kwestie tegen te houden: er was geen probleem, de Belgen waren katholiek en wilden de priesters in hun scholen. Natuurlijk waren er logebroeders die ‘neutraal’ (en dus antikatholiek) onderwijs vroegen, maar die waren bezeten door de duivel. Het ‘kunstmatige’ probleem moest dus worden ‘bezworen’. Liberale mobilisaties en verkiezingsoverwinningen toonden dat een belangrijk deel van de publieke opinie daar anders over dacht. Gaandeweg hebben de katholieken dit aanvaard en zijn ook zij politieke oplossingen gaan nastreven; zo zijn zij erin geslaagd een volledig scholennet uit te bouwen met overheidsgeld. Dat de verhitting van de gemoederen over de onderwijskwestie niet heeft geleid tot een burgeroorlog (alhoewel de tijdgenoten die vaak nabij achtten) is te danken aan de bereidheid van de betrokkenen om het vraagstuk te politiseren. Daardoor werden oplossingen ontworpen die niemand echt wou (en die in een referendum waarschijnlijk geen schijn van kans hadden gemaakt). | |
[pagina 396]
| |
Politieke oplossingen zijn altijd een beetje ‘vreemd’; politiek brengt altijd een vorm van ‘vervreemding’ tot stand. Gelukkig is die vervreemding nu niet meer nodig, merken sommigen (die ik hier tracht te bestrijden) op. Politiek is volgens hen vandaag de dag immers grotendeels overbodig geworden. ‘Wij willen afstand nemen van het oude vijanddenken’, zegt NCD in haar beginselverklaring. ‘De oude politieke breuklijnen vervagen. Links en rechts worden wazige begrippen.’ Het einde van de ideologie kan eindelijk worden gevierd. Nu is het tijd voor eensgezindheid en maatschappelijke consensus. Mensen kunnen nu zelf hun problemen oplossen. Politiek en politici zijn niet meer echt nodig. Nogal wat politieke stromingen hebben in het verleden het einde van de politiek voorspeld: het marxisme voorzag een periode van harmonie waarin politieke tegenstellingen ondenkbaar zouden zijn (en ook elke vorm van aliënatie definitief tot het verleden zou behoren) en in het interbellum ‘realiseerden’ fascisten en nationaal-socialisten deze harmonieuze samenleving ook in de praktijk. Nu het communisme verslagen lijkt en het ‘Grote Alternatief’ ontmaskerd, blijft er voor de politiek nog maar weinig plaats over. Vooral het neoliberalisme heeft deze boodschap wijd verspreid en ook in de retoriek van ‘De Derde Weg’ is ze terug te vinden. De waarheid is dat de vrije, globale markt de motor is van vooruitgang, hogere welstand en beschaving. Er is geen keuze, geen alternatief, geen politiek. Wie zich verzet, wil de waarheid niet zien. Het doel van elke regering moet zijn ‘goed’ en ‘efficiënt’ te besturen om de voorwaarden te creëren om de nationale economie vlot te laten aansluiten op de internationale markt. Dat doel, deze ‘uitdaging’, is ‘vanzelfsprekend’ en zeker geen inzet van een politiek debat. En dus wordt er nauwelijks nog gepolariseerd (behalve tegen halfzachte, overjaarse linkse intellectuelen, en tegen ‘ondemocratisch rechts’), maar wel nog geruzied over de middelen en resultaten. Er wordt niet meer echt gediscussieerd over het ‘probleem migratie’, maar over hoe efficiënt (en eventueel ‘humaan’) het uitwijzingsbeleid is. Dat de allochtonen zich verplicht moeten inburgeren, is al even vanzelfsprekend (hoe problematisch een dergelijk begrip ook moge wezen en hoe interessant het ook zou zijn het eens aan een politiek debat te onderwerpen). Natuurlijk moeten de belastingen omlaag (omwille van de koopkracht, de competitiviteit...), maar met hoeveel procent en hoe snel? De onveiligheid moet worden aangepakt (zonder concessies aan politiek-correcte suggesties over subjectiviteit en sociale criminogene factoren) en dus moet er meer blauw op straat. De burger moet dichter bij de politiek worden gebracht en dus moet het referendum en de rechtstreekse burgemeestersverkiezing maar worden ingevoerd. En de oppositie? Die vindt dat het te traag gaat, dat de belastingen niet echt dalen (de broekzak-vestzak-operatie, weet u wel?), dat | |
[pagina 397]
| |
nog te veel criminelen fluitend over straat lopen omdat er te weinig agenten zijn, dat de kloof tussen burger en politiek nog nooit zo groot is geweest. Kortom, de regering belooft veel, maar doet weinig. Dus belooft de oppositie net hetzelfde, maar dit keer met de garantie dat er ook echt iets zal veranderen. | |
En de verkiezingen?Daardoor gaan verkiezingen niet meer echt om alternatieven, om politieke keuzes, maar om het kiezen van de partij of persoon die het meest vertrouwen kan inboezemen (door authentiek te ogen bijvoorbeeld) dat het eenheidsprogramma (dat we verondersteld worden allemaal te willen en dat mede het resultaat is van enquêtes) ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Het Belgische kiesstelsel is daarvoor echter niet geschikt. Voor de verkiezingen van 18 mei 2003 heeft de premier in een open brief aan de burger het beleid van Verhofstadt I toegelicht en beloftes gedaan voor de toekomst. Maar wat als we vonden dat zijn regering inderdaad haar best had gedaan en nog een termijn verdiende? Op wie hadden we dan moeten stemmen? Moest de VLD'er Verhofstadt dan maar met alle stemmen gaan lopen? Zou dat fair geweest zijn tegenover de rode en groene coalitiepartners? In Groot-Brittannië ligt dat anders: daar wordt gestemd voor de regeringsploeg of het schaduwkabinet. De Britse kiezers zullen bij de volgende verkiezingen in de eerste plaats stemmen voor of tegen Blair. Het is bekend dat Verhofstadt zoiets wel aantrekkelijk vindt en hij probeert deze politieke stijl ook in België te introduceren. Bij de verkiezingen van 1999 ging het over Dehaene of Verhofstadt. Maar zo werkt het Belgische systeem van grote kieskringen en evenredige vertegenwoordiging niet. Dehaene reageerde terecht geërgerd toen De Standaard-journalisten hem de vraag voorlegden wie de kandidaat-premier voor CD&V is: ‘Jullie snappen het niet. In België wordt geen premier gekozen. Verkiezingen gaan om partijen die zetels halen.’ Het Belgische verkiezingssysteem is inderdaad ontworpen met het oog op de vertegenwoordiging van een heel gamma van belangen en ideeën. Het stamt uit een tijd dat er nog echt aan ‘politiek’ werd gedaan. De keuze lijkt nu te zijn: de ingeslagen weg van de antipolitiek verder volgen en de instellingen daaraan (verder) aanpassen, of de politiek herstellen door de discussie over de fundamentele doelstellingen toe te laten en een nieuwe ‘politieke ruimte’ te creëren die niet ‘burgerlijk’ is en die de mogelijkheid biedt tot ‘vervreemding’ van de besluitvorming. En hier raken we aan het pijnpunt van het nieuwe antipolitieke discours en de roep om authenticiteit. Ook al zouden vele Vlamingen en Nederlanders (de ‘doorsneeburgers’) als ze zouden worden gedwongen om het ‘eenheidsprogramma’ te lezen, zich ‘herkennen’ in de meeste punten, toch zullen zij steeds blijven | |
[pagina 398]
| |
beweren zich niet te herkennen in de gevoerde politiek, in de genomen maatregelen, in de ‘politieke klasse’. De burgers zullen het gevoel blijven hebben dat hun belastingen niet voelbaar zijn gedaald, hun koopkracht niet opmerkelijk is gestegen, er veel vreemdelingen op de tram zitten en er veel wordt ingebroken. Door ‘burgerlijk’, ‘menselijk’ of ‘authentiek’ te blijven zal die aliënatie niet worden afgeremd. Integendeel, hoe meer de ‘doorsneeburger’ als maatstaf van het beleid wordt gemaakt, hoe ontevredener die zal zijn. Er is immers geen andere (politieke) maatstaf meer over om het beleid mee te evalueren. Veel mensen zullen hebben opgekeken toen zij in het voorjaar van 2003 op de televisie zagen hoe de Duitse groene minister Joschka Fischer zijn kalmte verloor tegenover zijn Amerikaanse collega Donald Rumsfeld. ‘Sorry, maar ik ben niet overtuigd,’ zei hij opgewonden, ‘en hoe kan ik het publiek overtuigen als ik zelf niet overtuigd ben?’ Dit was niet ingestudeerd; Fischer viel zelfs een beetje uit zijn rol. Het was plots een opstoot van ‘authenticiteit’ waar men dat het minst zou verwachten: op een internationale bijeenkomst. Maar het raakte de kern van de zaak en de internationale politiek werd plots wat minder cynisch. Een aantal Europese landen is erin geslaagd om de oorlog in Irak te politiseren. De Anglo-Amerikaanse versie dat de oorlog enkel maar kadert in een strijd tegen het terrorisme (en dus niet-politiek, maar noodzakelijk is) werd in twijfel getrokken; alternatieven werden geformuleerd in de Veiligheidsraad zelf. Wie deze politisering (en polarisering) een kans geeft, geeft ook de pacificatie een kans. De Verenigde Naties kunnen dan streven naar ‘vreemde’ oplossingen waarin niemand zich herkent, maar die niet louter de sterkste partij gelijk geven. Zelf was ik blij met de uitval van Fischer. Het gaf even het gevoel dat ook mijn stem te horen was. In de Belgische binnenlandse politiek gebeurt dat niet meer zo vaak, omdat iedereen probeert te zeggen wat ‘de burger’ wil. Ook ik mis dus een vorm van ‘authenticiteit’ in de politiek. Het is alsof ik niet meer word erkend in mijn afwijkende, ongetwijfeld minoritaire mening. Het is een beangstigend gevoel van aliënatie. Een gevoel dat na verkiezingen altijd weer wordt versterkt als het gaat over ‘het signaal van de kiezer’ en de ‘kiezer die altijd gelijk heeft’. |