Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 379]
| |
‘Dagelijks gaan er liederen verloren.’ En toch wordt er gezongen.
| |
[pagina 380]
| |
Israël van Meckenem, ‘Morrisdansers begeleid op eenhandsfluit- en trom’ © Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel.
dat woord in Vlaanderen wel was. Ik kende de swingende liederen van de toenmalige topgroep Rum, de neuzige zang en de boze liedteksten van Wannes van de Velde en de simpele deuntjes van het met de huifkar rondtrekkende groepje 't Kliekske. Maar wist ik door naar hen te luisteren ook iets meer af van Vlaanderen, van de volksaard van de Vlaming, van mijn eigen vaderlandse geschiedenis? Ik had nooit eerder bij deze vraag stilgestaan en dat was zo logisch als wat: ik maak immers zelf deel uit van dat volk. Toch is het een goede vraag en een mooi uitgangspunt om de traditionele muziek uit Vlaanderen te benaderen. Dat blijkt ook één van de opties te zijn geweest van dit project, maar lang niet de enige optie. Het project omvat niet voor niets een 176 pagina's tellend boek en acht eivolle cd's met samen 239 tracks, goed voor bijna tien uur muziek. Ook Wim Bosmans, auteur van het boek, waagt zich nogmaals aan de heikele onderneming een definitie van traditionele muziek of volksmuziek te geven. Uit het verleden herinner ik me simplistische definities als ‘muziek van, voor en door het volk’ naast wetenschappelijke, musicologi- | |
[pagina 381]
| |
sche omschrijvingen die volksmuziek prangen tussen stringente grenzen van toonaarden en notenreeksen. Bosmans gebruikt een internationale definitie voor de Vlaamse situatie. Belangrijke criteria om een lied of een melodie volksmuziek te noemen, zijn volgens die definitie: continuïteit, variatie en selectie. Het lied of de melodie verbindt het heden met het verleden, het is onderhevig aan verandering naar eigen goeddunken van het individu of de groep die het oppikt en het moet de voorkeur wegdragen van een grote groep die het als zijn eigen muziek ervaart. Je kan er een eind mee komen, maar net als elke definitie gaat ze vroeg of laat wel mank. Trouwens waarom Bosmans een lied als Sous le pont de Paris bewust noemt als in heel Vlaanderen populair maar nadrukkelijk niet traditioneel, is me niet geheel duidelijk. Zou iemand zich nog realiseren dat het lied uit de pen van ene Scotto is gevloeid? Zijn er niet genoeg ironische, schunnige of scatologische variaties op gemaakt in alle vormen van het Nederlands? En behoort het lied niet tot het repertoire van zangcrochets en spontane zangstondes op trouwpartijen of bejaardenmiddagen? Inderdaad, er is geen sluitende definitie voor volksmuziek te vinden. | |
Werkman, komaanLaten we het dan maar over de verschillende, vanzelfsprekende verschijningsvormen van traditionele muziek uit Vlaanderen hebben, die in dit uitstekende project aan de orde komen. Je kan verschillende gezichtspunten hanteren om traditionele muziek te beschrijven. De gewaagdste onderneming zou een historisch-chronologisch overzicht zijn. Te gewaagd om juist te zijn, want het is niet altijd even duidelijk wanneer een lied is ontstaan. Zijn alle liederen die in het Antwerps liedboek uit 1544 staan zestiende-eeuws? Dat is zeer twijfelachtig aangezien sommige van die liederen ook nog opgetekend werden in de negentiende eeuw door Willems of De Coussemaker. Waarom zouden ze dan ook niet drie eeuwen voor de Antwerpse bloemlezer hebben bestaan? Bovendien zitten we met het essentiële element van de variatie waardoor elk lied op zich een eigen geschiedenis en chronologie doormaakt die telkens weer anders verloopt. Een tweede optie is het repertoire inhoudelijk te bekijken. Dat betekent thematisch voor de liederen, voor het instrumentale repertoire is dan van belang waartoe de muziek diende: om te dansen, om ten strijde te trekken, om te rouwen. Een derde optie is de volksmuziek te benaderen volgens de uitvoering. Dan is er aandacht voor de zanger, de muzikant en de danser en natuurlijk het instrumentarium waarvan ze zich bedienden. Het interessante en geniale van dit project is dat beide laatstgenoemde opties gekozen en nauwkeurig uitgewerkt werden. Bovendien verloopt dat gedeeltelijk gescheiden. Terwijl de acht cd's eerder een inhoudelijk overzicht van de traditionele Vlaamse volksmuziek geven, heeft het boek veeleer aandacht voor de vorm waarin de muziek voorkomt. | |
[pagina 382]
| |
Dendermondse knaptand uit het begin van de twintigste eeuw © Muziekinstrumentenmuseum, Brussel.
Het is niet toevallig dat de cd-reeks opent met sociale liederen en werkliederen. De allerprimitiefste vorm van volksliedjes vindt namelijk zijn oorsprong in het roepen van werklieden. Die kreten stonden rechtstreeks in verband met de aard van hun arbeid. Koewachters lieten op grote afstand aan de boer weten dat ze in aantocht waren en alles in gereedheid mocht worden gebracht voor het melken. Visverkopers en andere straatventers bedienen zich tot vandaag van zelfgebrouwde deuntjes waarin meestal hun koopwaar als tekst dient. Aan de Oostendse vistrap klinkt de ene ‘vesche ploate’ al muzikaler dan de andere. De werkvloer was ook de plaats waar liederen een daadwerkelijke functie hadden. De sea-shanties zijn daarvan het bekendste voorbeeld in alle muziektradities van zeevarende naties. Het lied zorgde ervoor dat het laden en lossen van de schepen gecoördineerd verliep, anders liep de menselijke ketting in het honderd. Bekend in Vlaanderen is het zingen in de kantwerkscholen. De meisjes en vrouwen zongen er niet alleen om de verveling te doorbreken, maar ook om het tempo van het werk hoog te houden. De productiefste kantwerkscholen waren die waar de ‘Juffrouwe’ goed kon voorzingen. Op de cd Werkman, komaan... staan heel wat liederen die één bepaald ambacht bezingen. Slechts enkele daarvan zijn echte lofliederen. Dat van de scheresliep is alom bekend en is waarschijnlijk een uit de kluiten gewassen lokroep van de scharenslijper, een ambulant beroep bij uitstek, om de klanten naar zijn slijpsteen te lokken. Het loflied op de zeeman, ‘Zeemansleven’ uit De Coussemaker, staat zo | |
[pagina 383]
| |
haaks op de harde realiteit dat het hoogst waarschijnlijk is dat de schrijver van het lied beslist géén zeeman was. Misschien was het wel dezelfde die over de IJslandvaarders zong: ‘na drieëndertig reizen zijn wij nog niet moe’. De meeste van de liederen gaan echter over het hard labeur voor bitter weinig geldgewin. Het ‘Weverslied’ uit het liedboek van Theophiel Peeters is één van de tientallen varianten op het lied over de muizen die sterven van de honger in de proviandkast van de wevers. Dezelfde teneur horen we in liederen over boerenknechten, soldaten en mijnwerkers. Zo komen we snel in de buurt van de echte sociale liederen, waarin sociale wantoestanden openlijk worden aangeklaagd. Wannes van de Velde zingt een lied dat hij zijn vader dikwijls hoorde zingen in het café:
Werkman, komaan, leer uw vak aan.
Geld hebt gij niet voor handelszaken,
daar zult gij ook nooit geraken.
Mijn zoon, mijn kind, uw leed begint.
Al besteedt gij uw beste krachten,
toch staan u zorg en leed te wachten.
Meteen is duidelijk hoe Wannes een aparte plaats innam in de folkrevival van de jaren '60. Eigenlijk zette de man de traditie voort van zijn vader en misschien ook van andere vaste klanten in Café Cécile in Antwerpen. Hij zong sociale liederen die qua vorm geworteld waren in de Vlaamse, Europese traditie. Maar naarmate de sociale toestand veranderde en andere sociale thema's op de voorgrond traden, begon Van de Velde eigen teksten te schrijven over de verloedering van de binnenstad, over franskiljonisme en verstard Vlaams nationalisme en vooral over militarisme en pacifisme. Dat laatste thema zat zelfs verscholen in de schijnbaar onschuldige liedjesteksten die hij schreef voor het populaire BRT-jeugdfeuilleton Fabian van Fallada in 1969. Wannes klonk dus wel zeer traditioneel maar zijn teksten behoorden tot de modernste uit de Vlaamse folk van toen en ze zijn dat eigenlijk vandaag nog steeds. Wannes debuteerde met een lied van de Brusselse café-chantantzanger Jan de Baets. De ‘Zingende Cafés’ waren razend populair aan het einde van de negentiende eeuw. Het waren dan ook de plaatsen waar oude liederen een goede overlevingskans hadden. In de café-chantants zongen dikwijls marktzangers die 's winters of 's avonds het marktplein inruilden voor de gelagzaal. Het boek van Wim Bosmans besteedt grote aandacht aan deze zangers. Ze hielden ten dele een oud, traditioneel repertoire in stand. Toch schreven de meeste marktzangers graag zelf hun teksten. Ze fungeerden dan als een soort gezongen dagblad. Grote emoties, zowel triomf bij sportwedstrijden als verontwaardiging bij moorden en andere zware misdaden, waren vaak het | |
[pagina 384]
| |
Accordeonist Julien Debruyne en de bekende marktzanger Frans Jacobs © Verzameling Roger Hessel.
onderwerp van hun liederen. Ze bedienden zich daarbij bijna altijd van oude melodieën of van de hits van het ogenblik. Tamboer, de bekendste van alle marktzangers omdat hij beroemd werd door zijn liederen over de legendarische moorden van Beernem waarbij een reeks adellijke slachtoffers vielen, stopte pas in 1949. Wedden dat hij zich regelmatig bediende van de wijs Sous le pont de Paris? Er zijn nog vier andere, thematische cd's in de reeks. Op Van liefde komt groot lijden staan liefdesliederen en liederen met een erotische ondertoon. 't Kliekske zingt een versie van één van de alleroudste liederen uit ons taalgebied: ‘Twee koningskinderen’. Het is een tragische middeleeuwse ballade die tot in de vorige eeuw telkens weer in nieuwe varianten opdook in het repertoire van volkszangers. Het thema is trouwens pan-Europees. Dat werd uitgebreid behandeld in het boek Het Vlaamse volkslied in Europa van Albert Boone, dat door Paul Rans in Ons Erfdeel werd besproken.Ga naar eind(1) Op deze cd staan ook mooie voorbeelden van wat in het jargon ‘vetjes’ werden genoemd: halfschunnige liedjes met een ‘vettige’ tekst. De erotische connotaties moest de luisteraar zelf maken maar de zanger liet weinig aan de verbeelding over. Dat mag blijken uit dit fragment uit ‘Het lanteerntje’ uit het repertoire van de Gentse café-chantantzanger Karel Waeri:
Ik sprak: Uw lanteernken, al is 't nog zo fijn,
dat doet genen dienst of een keers moet er zijn.
Maar ik heb een keersken, dat komt ons nu goed.
Als gij uw lanteernken maar open en doet.
Op de cd Wie wil horen... krijgen we een rondje geschiedenisles. Samensteller Paul Rans bracht hier oude liederen die typisch zijn voor een bepaalde tijd- | |
[pagina 385]
| |
geest, zoals het intrieste lied ‘Tjanne’ uit De Coussemaker, samen met liederen die concrete historische feiten bezingen: ‘Het beleg van Oostende’ uit de Geuzentijd of veel recenter ‘De smartelijke dood van koningin Astrid’ op de wijs van de Franse schlager ‘Le chaland qui passe’ uit het repertoire van Tamboer. Sa lieden, wij komen wat wensen bevat liederen die het langst en vele zelfs tot op vandaag tot de levende traditie hebben behoord: kalender- en kinderliederen. Vooral de kerstliederen zijn alom bekend en worden nog altijd actief gezongen in brede kringen. Ook veel kinderliederen hebben de tand des tijds overleefd omdat ze dikwijls samenhangen met spelletjes die ook nu nog op de speelplaats of in de jeugdvereniging worden gespeeld. Ook het straatzingen, nog altijd populair onder kinderen om een spaarcentje te verdienen, zorgt ervoor dat Driekoningenliederen, St.-Maartensliederen of carnavalsliederen gemeen goed blijven. Bosmans schrijft trouwens in zijn boek dat het kinderlied misschien wel het enige is dat nog altijd sterk onderhevig is aan de variatie. Hij noteerde een mooi voorbeeld, algemeen bekend in heel Vlaanderen, als liedje bij het touwtje springen:
Charlie Chaplin
ging naar Spanje
om er de meisjes te leren dansen.
Het eerste ging van chachacha.
Het tweede ging van hoelahoep.
Het derde ging van spijkerbroek.
Een bijzonder interessante cd is 't Ros beiaard doet zijn ronde, een verzameling liederen en melodieën uit ommegangen, processies en gildefeesten. Vlaanderen is een land van stoetenbouwers. In mijn dorp werd vorige week de honderdvijftigste verjaardag van de plaatselijke brandweer gevierd en daar kon maar één hoogtepunt denkbaar zijn: een brandweerstoet. Verschillende brandweermuziekkorpsen, meestal klaroenblazers, speelden er marsen waaronder vanzelfsprekend ook typische St.-Barbaraliederen of de ‘Marche des sapeurs pompiers’. Op de cd staan militaire marsen, marsen van hand- en kruisbooggilden, melodieën ter ere van patroonheiligen van verenigingen, stukken uit het oudste repertoire van dorpsfanfares en een achttiende-eeuwse marche funèbre. Wat ik afwist van de Ierse geschiedenis, het Ierse volk en zijn typische gebruiken door het beluisteren van hun muziek, geldt dus ook wel voor Vlaanderen en zijn muziek. Ik ken wat historische feiten, ik weet hoe ze beminnen en bedriegen, weet waar en hoe ze werken en hoe ze daarover denken, weet hoe de kinderen spelen en de volwassenen feest vieren. Dat is al heel wat. | |
[pagina 386]
| |
De Vlaamse volks- en wereldmuziekgroep Olla Vogala in 2001 - Foto Hans Roels.
| |
Hommel, voetbas en bultkarkasMaar er is nog een andere vraag. Wie een beetje vertrouwd is met Europese volksmuziek zal natwee maten een Ierse reel als typisch Iers of een bourrée à deux temps als typisch Frans herkennen. Is dat ook zo met de Vlaamse volksmuziek? Voor de liederen wisten we al van het bovengenoemde boek van Albert Boone dat er sinds de middeleeuwen al druk werd uitgewisseld met en gepikt uit verschillende Europese tradities. Voor de instrumentale muziek blijkt dat niet anders. Bosmans verwijst naar de zestiende-eeuwse dansboeken uit Leuven en Antwerpen die al dansmelodieën bevatten als: ‘Ballo Milanese’, ‘Ungaresca’, ‘Gaillarde d'escosse’ of ‘Passomezo d'italye’. In de negentiende eeuw, toen het volksvermaak vaak werd opgeluisterd door een balorkest, stonden vrijwel uitsluitend scottisches, polka's, marsen, contredansen en walsen op het programma. En zelfs de oude Vlaamse volksdansen als Jan Smed of de Horlepiep vonden dikwijls hun oorsprong in de buurlanden. Op de cd Speelman, gij moet strijken krijgen we een mooie staalkaart van de ‘Vlaamse’ instrumentale muziek. Het is ook een gelegenheid om het volledige traditionele instrumentarium uit de kast te halen. Wim Bosmans wijdt er een uitgebreid hoofdstuk aan | |
[pagina 387]
| |
met vele schitterende foto's, dikwijls gemaakt in het Muziekinstrumentenmuseum in Brussel, waar hij trouwens wetenschappelijk medewerker is.Ga naar eind(2) Dat violen, doedelzakken en draailieren tot ons Vlaams volksinstrumentarium behoren, is alom bekend, onder andere door de vele schilderijen van Brueghel en anderen. Dat vanaf de negentiende eeuw, zoals in heel Europa, het accordeon de rest bijna verdringt, is ook een bekend verhaal. Maar op deze cd hoor je ook fijfers, koehoorns en tientallen andere fluitjes, hommel, voetbas en bultkarkas en een virtuoze Bernard Vanderheijden op mondtrom. Op de zes behandelde cd's zingt en speelt de top van de Vlaamse volksmuziek, zij het vooral van de oudere generatie. De reeks is daarom niet alleen een verbluffend overzicht van het bronnenmateriaal maar ook een hommage aan de mensen die sinds de jaren '60 de volksmuziek weer onder de aandacht hebben gebracht: Wannes van de Velde, 't Kliekske, Dirkvan Esbroeck en Paul Rans van Rum, Het Brabants Volksorkestvan Hubert Boone, Jan Smedvan Wim Bosmans. Ze worden aangevuld door de sterkste persoonlijkheden uit de nieuwe lichting, voorzover die ook echt voeling hebben met de traditie: Wouter Vandenabeele en Wim Claeys van Ambrozijn, Hans Quaghebeur van Kadril, Stefan Timmermans van Fluxus, Iep Fourier, Marc Hauman en marktzanger Erik Wille. In zijn algemene inleiding op het project schrijft Paul Rans dat ‘de liederen en de muziek zelf hierbij centraal staan, eerder dan de arrangementen of de virtuositeit van de uitvoerders’. Dat is ook hoorbaar aan de cd's. Er wordt uitstekend gezongen en gemusiceerd maar de uitvoering blijft soms wat academisch, wetenschappelijk of steriel. Bijna nergens hoor je hoe wervelend Wouter Vandenabeeles vioolspel kan zijn (tenzij hij een dans helemaal alleen mag spelen) of hoe inventief diatonisch accordeonist Wim Claeys is. Waarom dan die keuze toch gemaakt? Vanwege de authenticiteit? Dat is niet verdedigbaar, daarvoor weten we langzamerhand te veel over hoe elk lied, elke melodie haar eigen geschiedenis heeft doorgemaakt en over het moment van ontstaan ervan is zelden iets bekend. Inderdaad, het respect voor het bronnenmateriaal is groot, de luisteraar hoort precies hoe een polka verschilt van een scottische, hoe er werd gezongen op de Limburgse speelplaats, hoe Geuzenliederen klinken, hoe een ‘vetje’ werd gezongen aan het einde van de negentiende eeuw of hoe het er ongeveer kan hebben toegegaan in een Brussels café-chantant. Maar het klinkt mij af en toe net iets te museaal. Te meer omdat we verduiveld goed weten hoe gedreven al deze uitvoerders nog bezig zijn met die muziek en hoezeer ze blijvend streven naar sprankelende, frisse en soms ook vernieuwende uitvoeringen. Ik krijg dus soms het gevoel alsof ik alle verse, rauwe groenten gezien heb maar dat de ratatouille, waar ik zo naar verlang, niet op tafel komt. Twee cd's ontspringen deze dans. Ik ging laatstmaal op jacht bevat liefst drieënveertig veldopnames, meestal gemaakt door radiomedewerkers van de publieke omroep, het NIR, later BRT. Pol Heyns was op dat vlak de pionier. | |
[pagina 388]
| |
Het Vlaamse folkensemble Troisseur in actie.
Zijn eerste opnames dateren van 1936. Herman Vuylsteke vond in de late jaren '70 nog de laatste volksmuzikanten op diatonisch accordeon. Ook muzikanten als Hubert Boone en Wim Bosmans trokken met de bandopnemer rond om het patrimonium te conserveren maar vooral ook om het met hun eigen ensemble nieuw leven in te blazen. Meestal bejaarde mensen zingen er met soms verbluffende zuiverheid en altijd met ontroerende authenticiteit liederen uit het volledig areaal dat ik in het thematisch overzicht al behandelde. Voorts hoor je op deze cd accordeon, hommel, hanske knap en rommelpot maar ook saxofoon, mondharmonica en ocarina. Ook merkwaardige documenten zijn de opnames van heel oud materiaal gespeeld door fanfares en gilde-orkesten. En dan is er ten slotte de achtste en laatste cd: Mogen wij vreemd gaan?, die de nieuwe lichting Vlaamse volksmuzikanten voorstelt. Bij de eerste revival in de jaren '70 was er een stroming met mensen die probeerden een traditionele speelstijl te benaderen (de volksmuziek) en een tweede stroming die vanuit de traditie vertrok om eigentijdse muziek te maken (de folk). Nu, een kwarteeuw later, bestaan beide stromingen nog, maar bij de jongste lichting lijken ze veel meer naar elkaar toe gegroeid. Trouwens, eclecticisme is helemaal troef. Niet alleen hanteren de jonge muzikanten allerlei stijlen, ze putten ook uit vrijwel alle Europese muziektradities en zelfs Afro en Latino klinkt door op een Brabantse polka. Ze verschillen daarin trouwens niet van hun middeleeuwse collega's. Het resultaat is een zeer gevarieerde cd waarop duidelijk wordt waarom veel Vlaamse ensembles populair zijn op buitenlandse folkpo- | |
[pagina 389]
| |
dia. Het klinkt internationaal en getuigt toch van authenticiteit. De logische namen staan erop: Laïs, Ambrozijn, (BUB), Fluxus. Alleen onbegrijpelijk dat Kadril, de enige echte folkrockband die Vlaanderen rijk is, afwezig blijft. | |
Niet meer uit de volksziel maar kerngezondHet project ‘Traditionele muziek uit Vlaanderen’ geeft een stand van zaken honderdvijftig jaar nadat Jan Frans Willems zijn eerste verzameling Oude Vlaemsche Liederen publiceerde, in de hoop een bijna verloren kunstschat te bewaren voor het nageslacht. Meer dan honderdjaar ook najan Bols' dramatische oproep: ‘Vlaamsche toon-, letter- en oudheidkundigen, ter hulp! Dagelijks gaan er liederen verloren, verloren voor altijd! Redt wat nog te redden is!’ Ach wat, het valt reuze mee. Natuurlijk mede dankzij Willems en Bols, De Coussemaker, Lootens, Feys, Peeters, Blyau, Tasseel en anderen die in de negentiende eeuw en begin vorige eeuw uit een romantisch-nationalistische interesse voor de volkskunst duizenden melodieën optekenden en publiceerden. De traditie is, op enkele zeldzame plaatsen, omstandigheden en specifieke liederen of melodieën na, helemaal uitgestorven. Maar de conservatie is prima verlopen. Dat bewijst dit uitstekende boek van Wim Bosmans ten overvloede. En er is meer. Wat werd bewaard, ligt niet in stoffige archieven of prachtige kijkkasten in een muziekinstrumentenmuseum. Volgens velen zijn de massamedia en met name de radio verantwoordelijk geweest voor het definitieve verdwijnen van de oorspronkelijke volksmuziektraditie. Wel, uitgerekend de radio heeft in Vlaanderen met specifieke folk- en volksmuziekprogramma's, met projecten zoals de Islandsuite, Vive le Geus, Het Zwarte Goud of De Liedboeken en met uitgesproken ondersteuning van folkfestivals zoals dat van Brussel en Dranouter het genre weer populair, ja zelfs hip gemaakt. Anderzijds heeft dankzij de volksmuziekstages in het Pajottenland onder impuls van Herman de Wit, de volksmuziek ook ingang gevonden in het reguliere kunstonderwijs. Aan het prestigieuze Lemmensinstituut in Leuven worden nu zelfs diploma's uitgereikt aan doedelzakspelers. Toegegeven, het komt allemaal wat minder uit de buik en al helemaal niet meer uit de volksziel (wat dat dan ook moge wezen), maar traditionele muziek uit Vlaanderen is niet zomaar gered: ze leeft, is kerngezond en staat nog niet aan het einde van haar evolutie. De acht cd's en het boek van dit project bevestigen dat niet alleen, ze kunnen een aanzet zijn om het geboden bronnenmateriaal opnieuw creatief aan te pakken en zodoende de toekomst te verzekeren. wim bosmans, Traditionele muziek uit Vlaanderen, Davidsfonds, Leuven, 2002, 179 p. Traditionele muziek uit Vlaanderen, box van 8 cd's (ook apart verkrijgbaar), Eufoda 1338. |