Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |||||||||||||||
Taal & cultuurEngels is Nederlands (met velerlei bewijzen gestaafd)Het Engels bevat talrijke woorden van Nederlands-Vlaamse herkomst. Daar zitten oudere woorden bij als beer (bier), frolic (vrolijk) en pancake (pannenkoek), maar ook recente aanwinsten als apartheid, coffeeshop, lekker en gabber. Omdat dit niet algemeen bekend is, wil ik er hier wat nader op ingaan. Als historische achtergrond wijs ik allereerst op het intensieve culturele verkeer over de Noordzee heen, eigenlijk al vanaf de Normandische invasie in 1066. Reeds in de middeleeuwen zijn Vlaamse monniken aan de slag gegaan om het natte East Anglia droog te leggen, later, in de zeventiende eeuw, gevolgd door Nederlandse ingenieurs. De Engelse taal is daardoor verrijkt met woorden als sluice (sluis), canal (kanaal), dike (dijk) en morass (moeras). Ook op het gebied van land- en tuinbouw heeft dit contact de nodige Laaglandse leenwoorden opgeleverd, zoals yoke (juk), besom (bezem), buckwheat (boekweit), hop (hop), nettle (netel) en butter (boter). Een belangrijk document is in dit verband het eerste grote Engels-Nederlandse woordenboek, A Copious English and Netherduytch Dictionarie (1648) van de soldaat, vertaler en geleerde Henry Hexham. Via hem en andere Engelse huursoldaten in de Tachtigjarige Oorlog kwamen talrijke Nederlandse miltaire termen in het Engels terecht zoals beleaguer (belegeren), booty (buit), quartermaster (kwartiermeester), blunderbuss (donderbus) en uproar (oproer). Ook op drankgebied hebben de Engelsen altijd veel kunnen leren van de Hollanders, met woorden als tattoo (taptoe), brewery (brouwerij), brandy (brandewijn), geneva (jenever), booze (buizen) en drunkard (dronkaard). Misschien is hierdoor ook de merkwaardige verbastering te verklaren van eendekooi tot decoy (lokeend). Vooral op scheepvaartgebied zijn grote hoeveelheden Nederlandse woorden geleend, van anchor (anker), bowsprit (boegspriet) en deck (dek) via sloop (sloep), schooner (schoener) en yacht (jacht) tot skipper (schipper), smuggle (smokkelen), aloof (aan loef), buoy (boei), tide (getijde) en reef (rif). Ook woorden als walrus (walrus), iceberg (ijsberg), maelstrom (maalstroom), keelhaul (kielhalen), pickle-herring (pekelharing) en scurvy (scheurbuik) zijn zo in het Engels terechtgekomen. Via de zeemanskroegen in alle havens langs de Noordzee zijn verder ook allerlei platte woorden uit het Nederlands overgenomen, zoals fucking (fokkinge), cunt (conte), crap (krappe) en shite (schijten). Vandaag de dag wordt deze lening overigens met rente terugbetaald, nu het Engelse shit! een van de meest gangbare krachttermen in het Nederlands is. Ook via de overzeese gebieden en de koloniën en het nauwe contact aldaar met Engelstaligen zijn veel Nederlandse woorden ontleend. In New York bijvoorbeeld vinden we nu nog plaatsnamen als Harlem (Haarlem), Wall Street (Walstraat) en Coney Island (Konijneeiland), naast alledaagse woorden als boss (baas), cookie (koekie), burgher (burger), coleslaw (koolsla) en spook (spook). Hetzelfde geldt voor de geuzennaam Yankee (Janke, Jantje) en voor de figuur van Santa Claus (Sinterklaas). Ook in het Zuid-Afrikaanse Engels zijn vele Nederlandse leenwoorden te vinden, zoals aardvark, springbok en wildebeest, boer, bush, trek, veld en outspan (uitspannen). In en na de Gouden Eeuw zijn in de kunsten woorden geleend als easel (ezel), etch (etsen), sketch (schets) en maulstick (maalstok). Interessant is hier het woord landscape (landschap) met het leensuffix -scape, dat in het Engels productief is geworden, in woorden als seascape, cloudscape en skyscape, tegenwoordig gevolgd door nieuwe formaties als artscape, soundscape, cityscape en zelfs mindscape. In literatuur en wetenschap vinden we eveneens een stevige Nederlandse invloed. Misschien was William Shakespeare niet een Vlaming, maar het is heel goed mogelijk dat hij de Lage Landen bezocht als huursoldaat of reizend acteur. Zeker is wel dat de dichter Milton Nederlands kende en geprofiteerd heeft van Vondels tragedie Lucifer (1654) bij het schrijven van zijn Paradise Lost (1667). En Swifts Gulli- | |||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||
ver had, net als vele andere Engelsen en Schotten, in Leiden medicijnen gestudeerd en op die manier is dan weer een woord als quacksalver (kwakzalver) overgenomen. Ten slotte is er nog het domein van sport en spel. Cricket komt van het Vlaamse ‘met de krik ketsen’, later verkort tot ‘krikkets’. Golf was van oudsher in de Lage Landen bekend als ‘kolf’ of ‘kolven’ - een spel waarbij de spelers een kleine harde bal in een gat in de grond moesten zien te krijgen met zo weinig mogelijk slagen van hun stok. 's Winters werd dit ook op het ijs gespeeld, zoals we op sommige 17de-eeuwse schilderijen kunnen zien. Deze veelomvattende Nederlandse invloed is echter na de 18de eeuw in het vergeetboek geraakt als gevolg van de intense taalrivaliteit tussen Nederlanders en Engelsen. Aan Engelse kant ging dit gepaard met pejoratieve uitdrukkingen als Dutch cap (pessarium), Dutch courage (jenever), Dutch gold (bladkoper), Dutch uncle (ouwe zeur) en Dutch wife (guling, tropisch slaapkussen). Ook werd het Nederlands afgeschilderd als Double Dutch (wartaal), of zelfs, zoals James Boswell het omschreef, ‘een taal die enkel geschikt is voor paarden’. Duidelijk is echter dat er in het Engels flinke hoeveelheden Nederlandse leenwoorden te vinden zijn. Nu zeggen aantallen op zich natuurlijk niet alles, want het Engels bevat ook grote hoeveelheden leenwoorden uit het Frans en het Latijn. Maar die Franse leenwoorden komen niet voor in de binnenkern van het Engelse grammaticale systeem, en juist hier zien we dat het Engels talrijke taalelementen gemeen heeft met het Nederlands. Zo vinden we verwante woorden op het gebied van de familierelaties, zoals daughter (dochter), wife (wijf) en nephew (neef); maar ook bij de lichaamsdelen - elbow (elleboog), shin (scheen) en ankle (enkel); bij de huisdieren - cat (kat), sheep (schaap) en cow (koe); bij planten en bomen - beech (beuk), birch (berk) en willow (wilg); en bij de seizoenen en het weer - summer (zomer), winter (winter), snow (sneeuw), rain (regen), wind (wind) en sunshine (zonneschijn). Hetzelfde zien we bij de werkwoorden, niet alleen de zwakke als babble (babbelen), bake (bakken) en knead (kneden), maar ook de sterke, die vaak veel ouder zijn, zoals think-thought-thought (denken-dacht-gedacht), see-saw-seen (zien-zag-gezien) en swim-swam-swumVoorpagina van Henry Hexham's ‘A Copious English and Netherduytch Dictionarie’ (1648) © Koninklijke Bibliotheek Albert I Brussel.
(zwemmen-zwom-gezwommen). Bij de adverbia en de adjectieven vinden we koppels als blue (blauw), handy (handig), gruff (grof), tight (dicht), enough (genoeg), manly (mannelijk) en openly (openlijk). Verwante woorden vinden we ook bij pronomina als you (jou), me (mij), mine (mijn), him (hem), it (het) en himself (hemzelf); bij lidwoorden als the (de), an (een), this (deze) en that (dat); en bij telwoorden als three (drie), seven (zeven), eleven (elf), twenty (twintig) en hundred (honderd). Verwante voorzetsels zijn in (in), over (over), for (voor), under (onder), to (te/toe/tot) en around (rond); verwante voegwoorden since (sinds), when (wanneer), than (dan), as (als) en while (terwijl); verwante vraagwoorden where (waar) en what (wat); en verwante tussenwerpsels ahoy, now (nou), well (wel), yea (ja) en ach (ach). Interessant is verder ook hoe bijvoorbeeld de Engelse klinker ou systematisch correspondeert met de typisch Nederlandse ui in woorden als out (uit), clout (kluit), snout (snuit), sprout (spruit), grout (gruit), loud (luid), south (zuid), mouth (muide), house (huis), louse (luis), mouse (muis), owl (uil), foul (vuil), thousand (duizend), brown (bruin), crown (kruin), down (duin) en town (tuin). Ook vinden we gemeen- | |||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||
schappelijke affixen als be- in be-devil (beduvelen) en -er in baker (bakk-er), meervoudsuitgangen als -s (baker-s/bakker-s) en adjectief-uitgangen als -er en -est (great-er/great-est, groter/grootst). Ten slotte zijn er dan de opmerkelijke overeenkomsten tussen de Engelse en Nederlandse zinsbouw. In Shakespeares Engels komen allerlei Nederlandse constructies voor, van een aanspreekvorm als ‘Min alderlefest sovereign’ (Mijn allerliefste soeverein), via een begroetingsformule als ‘How now?’ (Hoe nu?) tot vragen als ‘What think you, sailors?’ (Wat denken jullie, zeelui?) en ‘How is it with you?’ (Hoe is het met jou?). Vandaag de dag is er op dit punt nog niets veranderd: een Engelse zin als ‘Come here now, Peter, will yer, it is so cool here in the boat’ is vrijwel identiek aan zijn Nederlandse equivalent ‘Kom hier nou, Pieter, wil je, 't is zo koel hier in de boot’. Al deze nauwe overeenkomsten, die niet door taalcontact te verklaren zijn, wijzen erop dat de twee talen een gemeenschappelijke oorsprong hebben. Tegenwoordig wordt algemeen aangenomen dat dit in de periode 100-500 de taal der Ingveonen is geweest, ook wel Noordzeegermaans genoemd. Sporen hiervan kan men aan beide kanten van de Noordzee aantreffen, in plaatsnamen zoals Norwich (Noordwijk), Bentham (Benthem), Eastend (Ostende) en ‘Nes’ (in Skegness en Eemnes); en in woorden zoals five (vijf), island (eiland), ladder (ladder), mare (merrie), bull (bul), wheel (wiel) en little (luttel). De Ingveonen-hypothese spoort goed met wat de Engelse drukker William Caxton in de 15de eeuw heeft opgemerkt, namelijk dat Oud-Engels veel meer op Nederlands leek dan op Engels - iets wat zeker gezegd kan worden van Chaucers werk. Sindsdien is echter, vooral door toedoen van de taalramp diePieter de Hooch, ‘Kinderen in het deurgat met “kolf”-stokken’, ca. 1658-1660, 63,5 × 45,7 cm © The National Trust, Polesden Lacey, England.
de Normandische verovering van 1066 is geweest, het Engels het meest veranderd. En daarom ligt het eigenlijk meer voor de hand om aan te nemen, niet dat de twee talen een gemeenschappelijke voorouder hebben, maar gewoon dat het Nederlands de oudste is van de twee. In de Lage Landen wist men dit natuurlijk al eeuwenlang, want zoals de Antwerpse humanist Joannes Goropius Becanus in zijn Origines Antverpianae (1569) heeft aangetoond, was het Nederlands zelfs de taal die in het Paradijs werd gesproken. Becanus voerde hierbij aan, dat in het algemeen oudere woorden door slijtage het kortst zijn geworden, en dat, nu het Nederlands veel meer korte woorden heeft dan Frans, Latijn, Grieks of Hebreeuws, het Nederlands dus duidelijk de oudste taal is. Becanus' jongere tijdgenoot, | |||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||
de wiskundige Simon Stevin, voegde hier nog aan toe dat, van alle talen in de wereld, het Nederlands het meest geschikt is om ideeën tot uitdrukking te brengen, vanwege de vele eenlettergrepige woorden die het rijk is en het enorme gemak waarmee het die kan combineren tot nieuwe uitdrukkingen voor nieuwe ideeën. Vandaag de dag zijn deze diepe inzichten nog springlevend in de Lage Landen. Zo heeft bijvoorbeeld de Duizenddichter Martin Hietbrink opgemerkt dat alle talen ter wereld afstammen van het Nederlands - al ligt dit punt nog wel een beetje gevoelig bij de Friezen, die vanwege het beroemde Oera Linda Bok (1872) altijd meenden dat juist hun taal de oudste was. De Duizenddichter gaat echter uit van het onweerlegbare feit dat Adam (adem) de eerste mens was met een Nederlandse naam. Ook herinnert hij eraan dat de Nederlanders het enige volk ter wereld zijn met een nationale feestdag waarop men elkaar letters cadeau doet. En dan geeft hij nog de nodige indrukwekkende etymologische bewijzen. Het Engelse teacher komt namelijk duidelijk van ‘Diets-heer’, erudite van ‘eer-uw-Diets’, en alphabet komt helemaal niet van het Griekse ‘alpha-beta’, maar van het Nederlandse ‘al-van-bute’ leren. Onlangs heeft Hugo Brandt Corstius geschetst wat dit inzicht kan betekenen voor de 21ste eeuw.Ga naar eind(1) In een terugblik uit het jaar 2099 schrijft hij over de Nobelprijs die is toegekend aan twee Nederlandse taaltechnologen, die het zogeheten ‘DNA der levenloze dingen’ hebben uitgevonden, een universele lettercode, waarmee aan elk individeel object in de wereld zijn natuurlijke naam kan worden toegekend. Neem bijvoorbeeld S-T-O-E-L. Toevallig is dit ook wel de Nederlandse naam voor zitmeubel, maar waar het werkelijk om gaat, is dat deze lettercode nu voortaan de enige, echte, unieke en ware naam is voor dit object. En tegen zulk DNA kunnen het Engels en het Spaans natuurlijk niet op. Het Nederlands is daardoor nu de natuurlijkste wereldtaal van de toekomst. Zo zien we dat het Nederlands werkelijk van begin tot eind de beste taal is. Voor alle essentiële levensbehoeften - geld, drank, sex, sport, het weer - hebben de Nederlandstaligen wel een woord ter beschikking. En dit verklaart dan weer waarom alle andere talen - inclusief het Engels - zo vreselijk makkelijk zijn als je maar eenmaal Nederlands kent. Reinier Salverda | |||||||||||||||
Bibliografie
|
|