prullenbak gooien’, zó lelijk, dat ik de bedenker ervan niet vermeld. Soms is een afkorting deel van het samengestelde woord: m-ticket ‘treinkaartje ontvangen via mobiele telefoon’. Het samengestelde woord xtc-dj, dat opdook naar aanleiding van de Nederlandse dj die xtc-pillen naar de VS smokkelde, bestaat zelfs uit twee afkortingen. Nauwkeurig geeft Sanders aan wie het woord waar en wanneer voor het eerst gebruikte: zelfmoordgordel, ‘met een gordel rond het lichaam vastgebonden explosieven’, werd de eerste keer in april 2002 in De Morgen aangetroffen. Het gevleugel de woord van Pim Fortuyn ik heb er zin an is hoogstwaarschijnlijk geen eigen vinding van de vermoorde politicus, maar opgepikt in Groningen, waar hij geruime tijd woonde: ergens zin an hebben voor ergens zin in hebben.
Sanders is gespitst op nieuwe woorden. De belangstelling van Jan Kuitenbrouwer is ruimer. Deze taalflaneur en taalchroniqueur publiceert vanaf zijn bestseller uit 1987, Turbotaal. Van socio-babble tot yuppie-speak, over allerlei vormen van eigentijds modieus taalgebruik. In Totaal Hedenlands. Twintig jaar taaltrends verzamelde de auteur stukken uit eerder verschenen boeken en periodieken. Met de indeling in rubrieken als binnenland, politiek en samenleving probeert de schrijver de lezer enigszins wegwijs te maken, maar in zo'n boek hoeft niet gestuurd te worden: bladeren en lezen geven leesgenot genoeg. Kuitenbrouwer schonk ons al eerder afko, turbotaal, Hedenlands (vet goed is turbotaal en kwalitatief goed is Hedenlands) en veronning in de uitspraak (schitteronde prijzon). Een recent voorbeeld. Genadeloos observeert Kuitenbrouwer in ‘Vrantwoordekeit’ de deels ingeslikte spraak van een nieuwe ster aan het Nederlandse politieke firmament. ‘Schien leuk zelf even voor te stellen...?’ ‘Inderdaad, dat lijkt me een goed idee.’ ‘Naam is Jan Peter Balkenende, pootiek leider van 't CDA, kistendemokraat in hartennier, en in mijn schaarse vrijtijd fantiek boefenaar van damsport.’
‘Goh, dat laatste wisten wij nog niet van u. Meneer Balkenende, zou u in vijftien seconden kunnen zeggen waar het CDA, úw CDA, precies voor staat?’
‘Zouk tuuk langer tijd voor willen neme, mals u zegt vattin één zin samen, zouk willen zeggen: respect en vrantwoordekeit. Respect vrelkaar, en voorkaars normenenwaarden.’
Nicoline van der Sijs schreef al eerder dikke boeken als Leenwoordenboek. De invloed van andere talen op het Nederlands (1996), samen met de in 1996 overleden P.A.F. van Veen de tweede druk van Van Dale. Etymologisch woordenboek. De herkomst van onze woorden (1997) en Geleend en uitgeleend. Nederlandse woorden in andere talen & andersom (1998). Het werd dus hoog tijd voor een proefschrift: Etymologie in het digitale tijdperk. Een chronologisch woordenboek als praktijkvoorbeeld (2001). De handelsuitgave heeft een pakkender titel: Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen.
Woordenboeken zijn veelal alfabetisch ingericht. Dat is handig, maar deze volgorde kan men moeilijk een taalkundige noemen. Daarom zijn er woordenboeken die thematisch zijn geordend, met de verwantschap in betekenis als ordeningsprincipe: alle plantennamen staan bijvoorbeeld bij elkaar. In het woordenboek van Van der Sijs is uitgegaan van een representatieve woordenlijst van 18.000 ongelede woorden, of woorden waarvan de geleedheid niet duidelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat een deel onherkenbaar is zoals weer ‘man’ in weerwolf De trefwoorden zijn in een databank ondergebracht, samen met hun moderne betekenis, hun ouderdom en hun herkomst (inheems woord of leenwoord). Op grond van de betekenissen zijn de woorden ingedeeld in woordvelden als aardrijk, plantenrijk en mensenwereld (onderverdeeld in subvelden als namen voor lichaamsdelen en familieleden). Dat maakte allerlei digitale bewerkingen mogelijk die tot voor kort buiten het gezichtsveld van etymologen vielen.
De chronologische ordening begint met wad, ‘doorwaadbare plaats’, uit 107 en eindigt met weblog uit 2000. In de wijze waarop woorden worden gevormd door middel van samenstelling en afleiding is in de loop der tijden weinig veranderd. Verreweg de meeste leenwoorden komen uit de buurtalen: vooral Frans en Latijn, maar ook Duits en in de twintigste eeuw Engels. Pseudo-ontleningen komen tot het einde van de negentiende eeuw alleen uit het Frans (grossier) en in de twintigste vooral uit het Engels (pocket voor pocketbook). Vooral uit de ontwikkelingen in de woordvelden blijkt hoe taalgeschiedenis verweven is met cultuurgeschiedenis. Op bepaalde terreinen komen veel inheemse woorden voor (weersverschijn-