frontatie met het werk van Palmen afwijzen, snel het luikje sluiten, meer over de lezers dan over het werk van Palmen. En daar gaat het Palmen om. Zij schrijft, zoals ze dat in I.M. heeft geformuleerd, de structuur van de schaamte. Connie Palmen gebruikt het leven niet voor de literatuur. Fictie is voor haar vooral een middel om een oerverhaal te begrijpen. En bij Palmen gaat het, zoals ik al zei, om een heel bijzonder oerverhaal: om het verhaal van de theatrale persoonlijkheid, die zich in het publiek moet verkopen om niet met zijn/haar eigen trauma, namelijk dat hij/zij als ‘ik’ niet werd gezien, geconfronteerd te worden. Palmen schrijft over de pijn van de mens die zichzelf niet kan zijn, die zich net als Ischa Meijer en Pim Fortuyn alleen kan manifesteren door te ‘overdrijven’ (De erfenis), of zich als een hoerenloper te verstoppen achter ‘protective clowning’ (I.M.). Voor deze confrontatie mogen wij Connie Palmen dankbaar zijn, want het is niet alleen de pijn van een paar bijzondere figuren. Integendeel, het is de pijn van ons allen.
De hevige en extreme reacties op het werk van Palmen, de grote afkeuring naast de even grote bewondering, maken absoluut duidelijk dat het ondanks alles om iets wezenlijks gaat. Opvallend is echter dat bijna niemand in staat is echt te formuleren wáár het om gaat: om de confrontatie van de mens met het onvermogen om te zijn, zich gezien, herkend te voelen. Het gaat Palmen, en daarin is haar schrijven in al zijn bloedeloosheid absoluut waarachtig, om het schrijven over het onvermogen om in - ik zeg het nog eens met de woorden van de schrijfster - intieme situaties authentiek te kunnen zijn, de waarheid te kunnen spreken.
‘Scheppen is denken en denken is onderscheiden’, zegt het alter ego van Ischa Meijer in Geheel de uwe, en even rationeel rafelt zijn biografe Connie Palmen in haar werk alles uit elkaar: man en vrouw, feit en fictie, verleden en heden. Natuurlijk is dat een vergissing, is de werkelijkheid meer dan ratio en ontbreekt in deze formulering op z'n minst, zoals Ischa ook al in I.M. signaleerde, de libido, maar door de werkelijkheid te presenteren zoals Palmen ze presenteert, door afstand te scheppen door een raampje, een luikje te schuiven tussen de beschreven werkelijkheid en de lezer, confronteert Palmen de laatste genadeloos met zijn/ haar ‘tweezaamheid’ (I.M.).
Connie Palmen (o1955) - Foto Klaas Koppe.
Door gewoon door te gaan met spelen met ‘protective clowning’, veroordeelt Connie Palmen ons tot de persoonlijke confrontatie met ons eigen emotionele onvermogen. Het verbaast me dus niets dat de boeken van Palmen, ook al stellen ze (lees voor de ontvangst van Geheel de uwe maar het overzicht van Maarten 't Hart in Hollands maandblad) literair weinig voor, als warme broodjes over de toonbank gaan. Het zal met Geheel de uwe gaan als met de vorige boeken van Connie Palmen. Het is voor de lezers en lezeressen van het werk van Palmen van geen belang dat de beschreven realiteit rechttoe rechtaan en dus zonder literaire tierelantijntjes, als fictie wordt aangeboden. Integendeel, Palmens clientèle wil geconfronteerd worden met het niets zien, niets voelen, niets horen. Zij zijn blij met de muur van papier tussen hen en de gepresenteerde werkelijkheid, want op die manier blijven ze werkelijk alleen achter met hun eigen onvolwassen zintuiglijkheid, hun eigen onderdrukte libido, hun eigen eenzaamheid. In de structuur van de schaamte die Palmen construeert, in haar theater van de rollenspelers, van de hoerenlopers, van de gevallen vrouwen, van het ‘protective clowning’, herkennen de lezers en lezeressen van Palmen de pijn waarover de auteur schrijft. Door de lectuur van de boeken van Palmen, en dat geldt opnieuw voor