keer met twee andere acteurs op de planken. In zijn regie ontstaat een interessante speelstijl, een soort buffo-naturalisme, waarin wreedheid komisch wordt en het komische iets wreeds krijgt. Het is een stijl die perfect past binnen de thematiek van het stuk, dat geïnspireerd is door Goethes roman Die Wahlverwandtschaften. Daarin past Goethe het natuurlijke proces van scheikundige verbindingen toe op de menselijke liefdesrelatie. Maar de mens ondergaat niet alleen, hij reflecteert ook. De voorstelling brengt die vorm van ‘afstandelijke betrokkenheid’ van de rede in beeld met een cynisme dat sprankelend en grimmig tegelijk is. De tekst heeft soms iets nonsensicaals. Het is een spel van woede en onmacht, waarin de chemie van de liefde tot burleske explosies leidt.
Henry (1997) is opnieuw een monoloog. Meestal is de verteller die De Graef lijfelijk presenteert een sjofele figuur. Op het eerste gezicht ietwat sloom en naïef, maar eigenlijk zeer alert en pienter. Uit zijn verschijning spreekt een mengeling van vrolijkheid en vertwijfeling. De variante is dit keer een engelbewaarder, die zo blij is dat hij een oproep kreeg van beneden, dat hij daarover wil vertellen. Met de giechelende verwondering van een oude vrijster, maar ook met de alwetendheid van de auteur die alles aan het verzinnen is, roept hij een hele reeks figuren op, rond een passionele moord. Zelf weten ze niet dat ze meespelen in dit verhaal. Dat leidt tot absurdistische toestanden. Overrompeld door rationaliteit, economische imperatieven en maatschappelijke vooroordelen weet de mens nauwelijks nog wat goed of slecht is. Het is een voorstelling om met open mond en blij gemoed naar te kijken en te luisteren.
Door dingen achter te houden of in grillige tijdsstructuren te plaatsen, groeit in zijn stukken een mysterieuze spanning. Soms word je als een detective op pad gestuurd, in een wereld die balanceert tussen science en sciencefiction. In De drie mannen van Ypsilanti (1997) regisseert hij drie jonge Nederlandse acteurs, wier spel in hoge mate zijn stempel draagt. Het is het verhaal van ‘drie dolende zielen’ op zoek naar zichzelf. Broers, reïncarnaties, gekken, proefpersonen in een wetenschappelijk experiment? Hun bewustwordingsproces is één groteske worsteling, waarbij de toeschouwer meer dan ooit op het verkeerde been wordt gezet. Het is een spel waarin verbeelding, theater en werkelijkheid door elkaar lopen. Metafysica versus wetenschap.
De terugkeer naar natuur, emotie en ritueel als tegengif voor de leugenachtigheid van onze westerse cultuur is het nadrukkelijkst aanwezig in zijn ‘koloniale’ monoloog Valsch haar (2000), vertolkt door Herwig de Weerdt. In de voorstelling is De Graef enkel aanwezig via zijn stem. De stem van een fantast die in een bewogen, ietwat barokke verteltrant de wonderlijke geest van Afrika oproept.
Hij is er weer helemaal in N!KS (2001). Opgetrokken hoekige schouders, hangarmen, slepende tred, hoog stemmetje, zoekend naar woorden: de schamele mens. Hij is uitgepraat. Woorden zijn ontoereikend, alles is al lang gezegd, en alle passies van waaruit dingen gezegd worden, zijn onbelangrijk. Dat hij het publiek een hele hoop doordenkers bezorgt, is pure ironie en de start om met verwondering het leven opnieuw te ontdekken.
Zit de mens in N!KS ten gevolge van een depressie gevangen in de leegte van zijn gedachten, dan lijkt Billy in Poetiewiet (2002), De Graefs bewerking van Slaughterhouse Five van Kurt Vonnegut, toe aan een bevrijdende bewustwordingstrip. Het heen en weer switchen in de tijd wordt hier een thema. Billy (De Graef) zit los in de tijd en vindt zichzelf als het ware opnieuw uit door op zijn vreemde planeet verleden en toekomst naar believen te beleven. Zo onderhoudt hij zichzelf en zijn publiek. Het is zijn manier om te overleven.
Peter de Graef bezit de generositeit van de komediant: in een rol stappen, vertellen wat je te vertellen hebt en het publiek bij de lurven grijpen en gul bedienen. Hoe exuberant die rol ook is en hoe zigzaggend het verhaal, steeds blijken ze wortels te hebben in de acteur/auteur, die een personage neerzet dat in contact met het publiek zijn authenticiteit verdient. In de eerste plaats door het naturel en de vanzelfsprekendheid waarmee de verteller aantreedt. Nu eens met de flair van ‘moet je dit eens horen’, dan weer zelf verbaasd dat hij met zijn gedachten hierop uitkomt. Vervolgens ook door het archetypisch karakter van de personages. Niet in de uitbeelding van het alledaagse, maar in het creatieve spel van ratio en verbeelding groeit de herkenning. En dat is meer dan brave verwondering om de herkenning van de condition humaine. Het theater van Peter de Graef trekt grillige lijnen in je ziel.
Fred Six