Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |||||||||||||||
J.M.H. Berckmans (o1953) - Foto Klaas Koppe.
| |||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||
Chronisch Kromsky zijn
| |||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||
gezien: ik had een onalledaagse schrijver ontdekt die in de diepste krochten van de maatschappij durfde af te dalen en de gave bezat om zijn bevindingen in een hoogstpersoonlijke vorm mee te delen. | |||||||||||||||
Heil de Historiografen!Het was diep in de jaren zeventig van de vorige eeuw toen J.M.H. Berckmans zijn eerste geschriften publiek maakte. Bij de Antwerpse uitgever Walter Soethoudt verschenen de roman Geschiedenis van de Revolutie en een bundel ‘fundamenten’ - in feite een soort aforismen - met de titel Tranen voor Coltrane. Beide zijn het erg merkwaardige geschriften die het algehele failliet van het optimisme van de jaren zestig registreerden. Tranen voor Coltrane is een bundeling van een aantal even gruwelijke als absurdistische observaties, die vaak niet meer dan één of twee zinnen in beslag nemen. Het is een genre dat we vandaag niet goed meer kennen, maar dat in de jaren zeventig wel vaker werd gehanteerd om de door punk en no future-kreten getekende tijdgeest van die periode weer te geven. De observaties verraden een obsessieve aandacht voor gruwel en onmenselijkheid: ‘Moet ik nu stoppen bij het bovenste of het onderste licht vroeg de tramkondukteur zich af en reed ondertussen een vrouw met een tweeling dood.’ Toch blijft tussen alle angst, ellende en wanhoop heel soms nog plaats voor een beetje schoonheid: het is de muziek die daarvoor zorgt, en in dit geval de muziek van John Coltrane:
Iedere noot van John Coltrane
is wanhoop
Iedere noot van John Coltrane
is berusting
John Coltrane stierf aan kanker
Zo luidt een andere observatie uit Tranen voor Coltrane. De wereld maakt wanhopig. De muziek zorgt voor troost en voor berusting, maar toch overwint uiteindelijk de dood. In embryonale vorm is dit het fundament waarop het hele oeuvre van Berckmans gebouwd is. In Geschiedenis van de Revolutie duikt er een ander aspect van Berckmans' schrijverschap op dat later verder uitgewerkt zou worden: hij is een chroniqueur die een bepaalde sfeer in een bepaalde tijd registreert. De ikfiguur werpt zich op als de geschiedschrijver van een Revolutie, die steevast met hoofdletter wordt geschreven en nogal onbepaald blijft, maar die toch vele gelijkenissen vertoont met de flower power van de jaren zestig. ‘Eist niet iedere Revolutie haar historiograaf?’, vraagt hoofdpersoon J.M.H. retorisch, ‘Welaan dan, Heil de Historiografen!’ De historiograaf van deze revolutie registreert zijn belevenissen in brief- en dagboekvorm. Erg sterk is ‘Het tweede | |||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||
Revolutionaire verslag’ waarin de gang van zaken in de kazerne van Zacharias Zysmilch, leider van de Revolutie, wordt beschreven. Berckmans weet de militaire discipline en de terreur op een groteske manier weer te geven. Na J.M.H.'s desertie uit het kamp van Zysmilch wordt de sfeer alleen nog maar beklemmender en claustrofobischer: ‘Ik kijk door het raampje van het toilet en ik zie het: Zysmilchse Agenten hebben het huis omsingeld’, zo eindigt de roman zonder hoop op bevrijding in verstikkende angst. Naarmate de Revolutie vorderde, had J.M.H. al gemerkt dat hij eigenlijk bezig was met zijn eigen, hoogstpersoonlijke revolutie en dat die niet samenviel met de Revolutie die de rest van de mensheid voor ogen had. Elk mens staat alleen in het leven en moet zijn strijd helemaal op eigen kracht voeren, dat is de ontluisterende waarheid die J.M.H. verwoordt in ‘De derde toespraak’:
‘Heren leden van de UNO
Heren leden van de UNO
| |||||||||||||||
Vissen met Jean-PierreEn dat heeft Berckmans ook gedaan, hoewel het niet allemaal van een leien dakje is gelopen. Al tijdens zijn nooit afgewerkte studie Germaanse filologie kreeg hij te kampen met zware depressies. Zijn huwelijk liep op de klippen en hij verbleef lange tijd in een psychiatrische instelling. Later ging hij in Italië wonen waar hij aan de kost kwam als vertegenwoordiger voor een bekend schoenmerk. Toen ook dat avontuur voorbij was, probeerde Berckmans zijn brood te verdienen als assistent-boekverkoper en taxichauffeur. In zijn verhalenbundels Vergeet niet wat de zevenslaper zei (1989) en Café De Raaf nog steeds gesloten (1990) lezen we de neerslag van deze periode. De kortverhalen in deze bundels zijn wellicht de meest traditionele uit Berckmans' oeuvre. De voor latere bundels zo typische lamenterende stijl blijft grotendeels achterwege. In plaats daarvan houdt Berckmans zich netjes aan de vormvereisten van het kortverhaal: een beperkt gehouden setting, een minimaal handelingsverloop en een klein aantal personages. Berckmans gaat met deze vormbeperkingen echter virtuoos om en slaagt erin een maximale, vaak Faulkneriaanse spanning te bereiken. Lezers die afgeschrikt worden | |||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||
door de gruwel en de viezigheid in Berckmans latere boeken, vinden hier een wat zachtere manier om kennis te maken met het talent van de schrijver. Al is ook hier de gruwel nooit ver weg. Dat is bijvoorbeeld zo in het verhaal ‘Als Carla zwijgt’ uit Café De Raaf nog steeds gesloten. Een pasgetrouwd jong koppel, Carla en het naamloze ikpersonage, zit rustig aan tafel te praten. Ze hebben net hun nieuwe flatje ingericht. Een normaal koppel, zo lijkt het, dat, nu het helemaal gesetteld is, blij is op eigen benen te kunnen staan en het leven aan te vangen. Tijdens het voor de rest rustig verlopen gesprek, maakt de ikfiguur gewag van zijn plannen te gaan vissen met een collega: ‘Morgen ga ik vissen met Jean-Pierre.’ Wat volgt, is ijzingwekkend: Carla trapt de inboedel kort en klein en vliegt haar echtgenoot naar de keel. Hij verdedigt zich, duwt haar van zich af en grijpt een hamer:
‘Het allerlaatste, vijfde ogenblik komt de hamer keer na keer op haar schedel neer en spuit er een harde straal bloed uit haar hoofd. Als uit een sproeier. Als Carla zwijgt zeg ik: “Carla?”
Als de opgekropte frustraties van een burgerlijk bestaan naar buiten breken, is de afloop heilloos. Berckmans weet dit verhaal sober en strak te houden zodat de intensiteit er alleen maar door toeneemt. | |||||||||||||||
Koorzang van de ondergangBerckmans' volgende boek, Rock & Roll met Frieda Vindevogel (1991), luidt de overgang in van de traditionele kortverhalen naar de eigengereide, typische Berckmans-verhalen: vertellingen over het leven in Antwerpen (‘Barakstad’) zonder narratieve lijn, maar vol extatisch geweeklaag en meesterlijke muzikaliteit. Langzaamaan begint de taal haar eenheid en structuur te verliezen: ‘Want als de taal poedelnaakt is,
En afgeknaagd en ontvleesd tot op het bot,
Dan zindert en zingt de taal
Haar oratorium voor knetterende schedels
Haar heidense litanie
Haar extatische hooglied’.
In de verhalenbundels uit het midden van de jaren negentig, Het zomert in Barakstad (1993) en Taxi naar de Boerhaavestraat (1995), bereikt Berckmans een (voorlopig) eindpunt in zijn evolutie als schrijver. Inhoudelijk wisselen | |||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||
absurdistische gruwelverhalen en verslagen uit het leven als marginaal in Antwerpen elkaar af. Stilistisch worden Berckmans' geschriften almaar epischer en barokker. ‘Hoe het is’ (uit Het zomert in Barakstad) is zo'n sterke meerstemmige lamentatio, een evocatie van een toestand van ‘totale geestelijke ontreddering’, en bevat referenties aan de popcultuur, liedjes, de bijbel enz. Bij Berckmans mag het allemaal mee in de grote maalstroom van zijn verhalen, die als een koorzang de ondergang van mens en maatschappij begeleiden. Illusies zijn er nu helemaal niet meer, al het vergeefse maakt zich op voor het totale niets:
‘het hiernamaals is bij politiebevel tot nader order afgeschaft en na de ontbinding volgt het niets
Het enige wat een mens kan doen om weerstand te bieden, is schrijven. Hoewel hij weet dat het geen zin heeft en in wezen niets uithaalt, blijft Berckmans schrijven. Schrijven is een zaak van leven of dood. Het is de enige manier om te overleven. Daarom blijft Berckmans maar verderwerken aan wat hij een ‘grafie’ van zijn leven noemt.Ga naar eind(1) | |||||||||||||||
Van hulpkas gewoon naar hulpkas kwadraatBericht uit Klein Konstantinopel (1996) en het boek met een van de meest ronkende titels uit de geschiedenis van de Nederlandse literatuur, Slecht nieuws voor Doctor Paf de Pierennaaier, Pandemonium in de Grauwzone (1997), brengen meer van het bekende. Toch staat de ontwikkeling van J.M.H. Berckmans' alter ego's niet stil. Integendeel, de toestand van de hoofdpersonages gaat in sneltreinvaart bergafwaarts. De eenzame strijd die J.M.H. nog wou vechten in Geschiedenis van de Revolutie, is door zijn collega-ikfiguur Pafke, ‘het meest konkrete mafke’, opgegeven. De strijd is zinloos geworden en op voorhand verloren. Wat rest, is drinken (zuipen), schrijven en wegteren. En op tijd en stond naar de hulpkas gaan, die nu de enige bron van inkomsten is geworden. Deze evolutie kent haar absolute dieptepunt in Berckmans minst toegankelijke boekje: Ontbijt in het vilbeluik (1997). Er staan nog nauwelijks echte zinnen in dat boek. Het is een zwaar en grimmig taalbrouwsel waarin personages met namen als Videozap, Baba Malade en Anakwaboe de revue passeren. Ook Pafke duikt weer op, samen met de andere Gangsters van de Grauwzone. Maar waar zij vroeger nog terechtkonden bij ‘hulpkas gewoon’, zijn zij nu veroordeeld tot de nog grotere ellende van | |||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||
‘hulpkas kwadraat’. De hopeloosheid kent geen einde en kan alleen verwoord worden in ‘deze bizarre kramakkelijke taal’, waar je vaak moeilijk een touw aan kunt vastknopen. | |||||||||||||||
Een allerlaatste final screamGelukkig herstelt de taal zich even in sommige verhalen uit Na het baden bij Baxter en de ontluizing bij Miss Grace (2000). Met name in de brieven aan zijn overleden ouders, verzameld onder de titel ‘This is not the final rust in putteke’, schetst J.M.H. Berckmans een genadeloos zelfportret, een beeld van een compleet gebroken mens die geen blijf weet met zijn radeloze verdriet en het dan maar probeert van zich af te schrijven. In de andere verhalen gaat de aftakeling van Berckmans' alter ego's, nu onder andere luisterend naar de naam Kromsky, een naam ontleend ‘aan de krak en de krom in mijn ruggengraat’, onverminderd verder: ‘Kromsky beeldt zich de dingen nu alleen nog maar in, stelt ze zich nog slechts vaag en schaduwrijk, lommerrijk voor, floe artistik.’ De banden met de samenleving en de realiteit worden definitief doorgeknipt, niet alleen mentaal, maar in Berckmans recentste exploot Het onderzoek begint (2002) ook fysiek: een claudicatio terminans in het been belet ikfiguur Jean-Marie om zelf nog buiten te komen. Hij blijft gevangen in zijn ‘Reservaat’, in ‘de hel van Studio Angst’, in ‘Berckmans Biotoop’, en zijn ‘verknaagdiering’ treedt in. Met een tot het uiterste gedreven woede, doet Berckmans de taal en daarmee de zin van alles desintegreren. ‘[D]e totale verhutseklutsing van het alfabet en het numeriek systeem van de periodieke getallen’ is ingetreden. Alle ordeningssystemen slaan op tilt: ‘je merkt dat stelselmatig de sintaksis verdwijnt, de retorika lijkt al langer uitgestorven en het is nu nog slechts wachten tot ook de morfologie eraan moet geloven want dan rest er enkel nog de fonologie en tot slot blijft dan nog enkel de fonetiek, een soort van allerlaatste laatste final scream.’ | |||||||||||||||
De laatste der mohikanenWat blijft er na die final scream nog over? Fonemen. Flarden. Fragmenten. En een oeuvre dat in al zijn radicalisme zijn weerga niet kent in ons taalgebied, waar lekker weglezende schoonschrijverij het experiment en de Sturm und Drang naar de achtergrond heeft verwezen. Berckmans is de laatste der mohikanen die met zijn ‘eenmansavant-garde’Ga naar eind(2) de taal van het modernistische experiment uit de eerste helft van de twintigste eeuw levend houdt. Woorden verwijzen niet meer naar een bepaalde werkelijkheid; het zijn lege tekens geworden, structuurelementen waarmee volgens muzikale principes als herhaling, associatie en modulatie naar hartelust gegoocheld kan worden. Zoals in de jazz worden thema's ingezet, herhaald, weer afgebroken en geva- | |||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||
rieerd.Ga naar eind(3) Berckmans' oeuvre laat zich lezen als een wervelende improvisatie waarbij woorden en klanken als bouwstenen dienen voor een bezwerende elegie, een ‘gestameld kyrie’ dat uitdrukking geeft aan de ‘algehele degradatie van de mens’. Het is een esthetiek die zich niet zo gemakkelijk laat vatten, maar die door zijn consequentie bewondering afdwingt. Bewondering die Berckmans niet altijd gekregen heeft - al is het op zich al bewonderenswaardig dat een uitgeverij het nog aandurft om dit soort ongrijpbaar, koppig proza te publiceren. En dat er obscure literaire verenigingen zijn die dergelijke schrijvers uitnodigen. | |||||||||||||||
Bibliografie
|
|