| |
| |
| |
‘Wij zijn kathedralen vol duistere geuren’
De latere poëzie van Leo Vroman
Kees Snoek
werd geboren in 1952 te Dordrecht. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde te Leiden. Doceerde Nederlandse taal, literatuur en cultuur aan universiteiten in de V.S., Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk. Werkt thans aan een biografie van Eddy du Perron. Publiceerde o.a. ‘Nederland leren kennen’ (1989); ‘De Indische jaren van E. du Perron’ (1990); ‘Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar’ (1991) en ‘Nederland leren kennen’ (1996, derde herziene druk).
Adres: Boogjes 46, NL-3311 VC Dordrecht
Niet iedereen zal beseffen dat Leo Vroman het leeuwendeel van zijn poëzie heeft geschreven na zijn vijfenzestigste. Daarnaast is hij tot medio jaren negentig doorgegaan met zijn biochemische onderzoek aan de Columbia University in New York. In september 1997 verhuisden hij en zijn vrouw Tineke naar Fort Worth in Texas om dichter bij hun dochter te zijn. Vromans poëzie is altijd heel open geweest: het heel banale maar vooral dierbare leven van alledag, toevallige ontmoetingen, conversaties in de metro, berichten uit de krant of op het televisiejournaal en zelfs ingewikkelde wetenschappelijke concepten: dat alles is terug te vinden in zijn boordevolle poëtische universum. De ‘overvloed van vorm en pracht / die ons bewonen’ is het uitgangspunt voor een oeuvre dat de complexiteit van de werkelijkheid nabij komt. Vroman heeft ook leerdichten geschreven waarin hij als een speelse, moderne Maerlant de huidige natuurwetenschappelijke inzichten in mens en wereld uitlegt, met een grote dosis humor en op de vertrouwelijke toon die zijn lezers maakt tot zijn intimi.
| |
De dichter als oerwoud
In zijn bundel Fractaal (1986) speelde Vroman met de hypothese van B.B. Mandelbrot over de ordelijke ontwikkeling van chaotische processen. In Dierbare ondeelbaarheid (1989) koppelde hij deze moderne chaostheorie aan zijn eigen onderzoek naar eiwitten in het bloed. Om te illustreren hoe eiwitten in elkaar zitten, creëert hij in deze bundel ook enkele ‘onvindbaar lange blindgehoorde kronkelende proteïnewoorden’ zoals ‘uitgewoontehuisvestingwallen’ en ‘duikbotemelkaartehuizevallen’. Eén gedicht, ‘Demonologikaas’, bestaat zelfs uitsluitend uit dit soort woorden - meer als illustratie van een gedachte dan als vruchtbaar poëtisch procédé. Het belangrijkste
| |
| |
thema in Dierbare ondeelbaarheid is de verwevenheid van alles: het verstand is een ‘spinneweb’, het leven ‘een heester van vertwijgde kansen / waar aan het eind wij bladeren dansen’ en
Elk woord [...] grijpt met andere in elkaar
tot een kleefknoperig weefgetouw
dat zinloos openhangt en waar
ik mijn koud kraaienest in bouw
gezeefd met wind waarop ik naar
een scheefgeveerde hemel vaar.
Deze beelden zijn ongetwijfeld mede geïnspireerd door de grillige kleurrijke uitdraaien uit Vromans computer, die zijn gegenereerd door modellen uit de moderne chaostheorie. Een van die uitdraaien tooit het omslag van deze bundel.
De complexiteit van de werkelijkheid, in zijn schijnbare chaos, leidt tot het besef dat de werkelijkheid zich in essentie aan onze waarneming onttrekt:
Lieve trouwe werkelijkheid
die mij maakt en weer ontleedt
waar ik kant noch kern van weet
noch de ruimte van mijn tijd
die mij als een boot bewoont
zich als een zachte passagier
dan weer als ding en dan als dier
als onherkenbaar aan ons toont
In dit gedicht, ‘Voorbij de vooruitgang’, wordt de on(her)kenbaarheid van de werkelijkheid en de ermee samenhangende onvoorspelbaarheid van het leven allerminst betreurd. De dichter wil nergens aan wennen, hij ‘sluimer[t] in het warme nest / van feiten met hun warme eitjes’, hij wentelt zich in de veelvormigheid van het leven en vergelijkt zichzelf met een oerwoud. In Warm, rood, nat en lief (1994), een autobiografische benadering van zijn wetenschappelijke onderzoek, beklemtoont Vroman dat het menselijke lichaam een oneindige complexiteit bezit; het is ‘ons laatste regenwoud’ en verdient alleen al daarom ons respect. De humor en grillige fantasie in Vromans gedichten verdoezelen geenszins de heilige ernst van zijn boodschap van respect en liefde voor de medemens. Er is geen dichter in het Nederlandse taalgebied die op zulke onnavolgbare wijze gedreven ageert tegen oorlog en extremisme. Vroman is niemands spreekbuis, alleen die van zijn eigen ik.
| |
| |
| |
Het ‘Systeem’ aangeroepen
Vromans eerste door zijn bloedonderzoek geïnspireerde leerdicht was Liefde, sterk vergroot (1981). Behalve dit lange gedicht heeft Leo Vroman in de jaren tachtig vijf dichtbundels gepubliceerd plus een beeldverhaal met rijmen, De cultuurgeschiedenis, door en voor televisie vereenvoudigd en van uitleg voorzien (1984), waarin hij zich eens te meer een speels leermeester toont. In 1991 verscheen de bibliofiele bundel Toen ik nog leefde, in een vernieuwende vormgeving die de uitkomst was van een wedstrijd onder studenten aan Nederlandse kunstacademies. De gedichten hieruit werden opgenomen in de reguliere bundel De godganselijke nacht (1993), die werd gevolgd door twee dikke bundels, Psalmen en andere gedichten (1995) en De roomborst van Klaas Vaak (1997), waarna Vromans eerste bundel verscheen met een titel die zowel Engels als Nederlands kan zijn: Details (1999). Vanaf Psalmen bevatten Vromans bundels ook veel ‘hertalingen’ van zijn gedichten in het Engels. Ik gebruik hier niet het woord ‘vertalingen’, want veeleer is er sprake van nieuwe creaties op basis van het oorspronkelijke stramien. In het nieuwe millennium gaat Vroman onverstoorbaar door: De gebeurtenis en andere gedichten (2001) telt 172 bladzijden.
In Psalmen introduceerde de oude meester een nieuwe versvorm in zijn oeuvre: die van de psalm, een vers gericht tot een hogere instantie die wordt aangeduid als ‘Systeem’. In de eerste psalm wordt meteen de toon gezet: het Systeem wordt ‘geen God’ genoemd,
waarvan men gave en gebod
en wraak wacht en tot wiens genot
Aan dit lijfloze onpersoonlijke Systeem worden vragen gesteld die noodgedwongen zonder antwoord blijven. De vragen zijn dringend, verwonderd, soms elegisch, maar ook schept de dichter zijn eigen beelden en voorstellingen die reliëf geven aan zijn vragen. In zijn nederigheid blijft hij zelfbewust. De dood is een belangrijk thema in de psalmen, evenals in andere gedichten in Vromans latere bundels. In de achtste psalm vraagt de dichter:
is door U ook de dood misschien
die nog een eeuwigheid nadien
| |
| |
Leo Vroman (o1915) in het Letterkundig Museum in Den Haag voor het beeld dat Nel Bannier van hem maakte (1990) - Foto Bert Houweling / Fotobureau Stokvis / © Collectie Letterkundig Museum Den Haag.
Het onmiskenbaar religieuze gevoel van de psalmen (en andere gedichten) is sterk op de natuur betrokken. Het is net als bij de antieke natuurfilosofen: alles stroomt, en niets beklijft. Met zijn psalmen raakte Vroman een gevoelige snaar, want de bundel werd bekroond met de prestigieuze VSB Poëzieprijs en beleefde in 1999 zijn vijfde druk, als Singel Pocket. In alle volgende dichtbundels van Vroman komen psalmen voor waarin het ‘Systeem’ wordt aangeroepen, in de aanhef of in de laatste strofe - als eertijds de ‘Prince’.
Behalve psalmen en leerdichten treffen we ook lyrische gedichten aan die op het eerste gezicht meer hermetisch zijn, dan weer hekelende gedichten van soms ongekende felheid, verder de van Vroman bekende kolderieke ‘fabels’ die eindigen met een quasi-diepzinnige ‘moraal’, voorts los uit de pols geschreven autobiografische gedichten waarin zijn vrouw Tineke vaak een rol speelt en ten slotte lange verhalende gedichten vol humor en karakteristieke dialoogjes waarin soms geswitcht wordt van het Engels naar het Nederlands en vice versa. Vroman heeft altijd alles toegelaten tot zijn poëzie wat zich maar poëtiseren liet, dus ook flarden uit gesprekken en berichten over oorlogen en vliegtuigongelukken. De werkelijkheid is overstelpend.
| |
Niet op een voetstuk
Interessant voor neerlandici zijn die gedichten waarin Vroman eerdere verzen uit zijn oeuvre voorziet van ironisch commentaar of waarin hij verwijst naar de literaire geschiedenis. Deze gedichten worden gekenmerkt door een grote mate van zelfspot, bijvoorbeeld ‘Voor een oude dichter’ in Fractaal, dat is geïnspireerd door het laatste kwatrijn van ‘Grafschrift’ van J.C. Bloem (‘En nu, na het begeerde, het ontbeerde, / Na de onrust en het levenslang
| |
| |
geduld: / Een steen, door 't groen gebarsten, en verweerde / Letters en cijfers, die de regen vult.’) De derde strofe van Vromans vers luidt:
Wat kan ik anders na mijn dood nog laten barsten
behalve mijn meester- en mijn achterwerk
zonder een diep gebeitelde liefst in de dwarste
splijtende zelden bezochte zerk?
In ‘Onder de ouderen’ (De gebeurtenis) relativeert Vroman de waarde van zijn eigen poëzie:
Ik heb al zoekende helaas
met gedichten grijsgeschreven,
heb, kijk, vol wanvertrouwen naar
dat alles bij elkaar gelegd.
Vasalis, Neeltje, Kouwenaar hebben met minder meer gezegd.
Er is ook het een en ander in zijn poëtica veranderd, zoals blijkt uit het gedicht ‘Nog eens voor R.N.’ (Details), dat verwijst naar zijn vroege gedicht ‘Aan R[ob] N[ieuwenhuys]’:
Wat moest ik toen toch nodig symboliek?
Nu is die overbodig, nu zie
ik in alles, alles poëzie
en hoor in alle werelden muziek
De soort dichter die Vroman wil zijn staat niet op een voetstuk en is geen estheet:
Geloof mij dat ik geen Dichter ben:
ik wil mij niet prachtig uiten,
ik schrijf maar wat met een balpuntpen,
en als ik mijn Innerlijk ooit herken
dan doen anderen dat ook en dan wuift men
want het zit op een bankje buiten.
Er kraakt geen scharnierwerk aan mijn deur:
hij is gemaakt van dennegeur
en die laat zich moeilijk sluiten.
(‘Alweer geen gedicht’ in: De godganselijke nacht).
| |
| |
Vromans dichterschap is niet hoogverheven, maar staat open voor de wereld.
| |
Een lichtstraal soms
Verrassend is ‘De bedoeling’ (De gebeurtenis), een reeks van zeven gedichten die door hun fantasiewoorden en balladeachtige arabesken doen denken aan Vromans vroege verzen ‘Volencis’, ‘Sint Fleurycke’ en ‘Jeldican’, luchtige fantasmagorieën die uiteindelijk bleken te draaien om onvermogen en dood. Het fabelwezen in ‘De bedoeling’ komt uit het computertijdperk en heet ‘Neutja’. Het eerste vers van deze reeks is een uitgewerkte verwijzing naar Nijhoffs gedicht ‘Het kind en ik’: de dichter speelt wat met zijn computer ‘zoals een kind dat kan’ en stelt zich voor ‘een verre stem te horen’. Zal deze stem zijn diepste ik openbaren, zoals het ‘woord onder de griffel’ dat zou doen in Nijhoffs gedicht? De derde en vierde strofe bevatten een knipoog naar ‘Het kind en ik’:
Een ander was gaan vissen
want ik voelde mij moedeloos
maar ik zou Holland missen
En waarlijk daar was een stem
‘Neutja’ zei hij, beslist,
‘Neutja’ herhaalde ik hem
In de volgende verzen wordt het verhaal van Neutja verteld; het blijkt een ‘zij’ te zijn die er ineens is, ‘in lange waden / met haar witgezoolde kuiten’. De dichter volgt nieuwsgierig haar bewegingen en vermaant haar, maar Neutja doet toch haar eigen zin: zij banjert door het leven en verdwijnt even plotseling als zij gekomen was, na het uitspreken van de intrigerende boodschap: ‘Wat ik bedoelde met mijn dromen / bedoelt gij met de werkelijkheid.’
Misschien bedoelde Neutja te zeggen dat de werkelijkheid zich onvoorspelbaar en raadselachtig aan ons voordoet. Het ware inzicht breekt soms door in een flits, zoals in Nijhoffs gedicht, maar houdt geen stand. In Plato's grotvergelijking was het de mens slechts gegeven om projecties te zien van de Ideeënwereld, niet de Ideeën zelf. Mensen zijn onvolmaakte, schimmige figuren die rondtasten in wat zij waarnemen als de werkelijkheid. Een overeenkomstig concept ligt ten grondslag aan sommige verzen van Vroman, zoals ‘Kathedralen’ (De godganselijke nacht, zie ook
| |
| |
p. 200) en het daaraan verwante gedicht ‘Er zijn reusachtige deuren’ (Psalmen). In het eerste vers zijn de mensen zelf ‘kathedralen’, in het tweede dwalen ze rond in ruimtes die gesloten blijven. Zij koesteren hun dromen, verlangens en waanvoorstellingen en laten zich afleiden door allerlei tierelantijnen en afwezigheden, maar soms vangt een enkeling wel een lichtstraal op van de waarheid. De reusachtige deuren bestaan alleen in hun geest.
| |
Liefde een remedie?
Vromans relativerende filosofie gaat hand in hand met het begrip van de ontoereikendheid van de mens, die zich goden schept naar zijn evenbeeld, maar wiens bestaan als fysiek-geestelijke entiteit eindig is. Elk mens is tot verdwijnen voorbestemd. Dit besef treedt met name op in gedichten over vliegtuigrampen en andere nachtmerrieachtige gebeurtenissen, maar ook in een vers vol zwarte humor als ‘Via pillen’, waarin de bewoners van een bejaardencomplex via pillen worden opgepept tot hun laatste restjes leven. Een ietwat lichtere toon wordt aangeslagen in ‘Drie psalmen voor het verdwijnen’ (Details), waarvan de eerste een variant lijkt te bevatten op de regel ‘Verzeventigen is vermoeiend werk’ (in: ‘De ontvachting’). Nu heet het: ‘Ik wil sterven maar ik merk / dat ik opzie tegen al dat werk.’ In dit gedicht wordt het (slot)woord niet uitgewist, maar is het niet te lezen door degene die het schrijft.
In ‘Zwarte schimmel’ (De roomborst van Klaas Vaak) is de wereld op zijn kop gezet waardoor de kolder overheerst: de cadeautjes die door ‘Zwarteklaas en Witte Piet’ worden uitgegooid slaan in als bommen en granaten en
[o]ver de allerwelstgestelden
stort Sint een hoorn des overvloeds
overvol van loodzwaar goeds.
Ook hun kroost moet het ontgelden:
wie net nog bij de schoorsteen zat
De moraal? ‘Zij die in het Goede geloven / krijgen het evengoed van boven.’
Persoonlijk ben ik nogal gesteld op Vromans - met een ouderwets woord -‘geëngageerde’ gedichten, waarin hij zijn woede uit over de kortzichtigheid van politici en planologen, over onrechtvaardigheid en oorlogsgeweld. Welke Nederlandstalige dichter durft zo recht voor zijn raap over actuele zaken te schrijven als Vroman:
| |
| |
Rechtvaardigheid! Eens in de week
vertoont het nieuws ons stomme kerels
die om de hoeken van geschonden gevels
met hun ongure hoop en een geweer
wachten op de koude kogelbanen
van hun soortegelijke overburen
die zij hun vijand wanen.
Ze stinken van hun heldenmoed en drek,
allemaal goed, allemaal goed gek.
(‘Zoen het maar’ in: Degodganselijke nacht).
In zijn laatste bundel steekt Vroman de draak met kleinzielig nationalisme, zijn ‘vele belachelijke kleuren’ en ‘de verborgen gevechten / om een rechte grens’ (‘Wereldatlas in vele kleuren’), en in zijn pacifistische leerdicht ‘Argumenten’ ageert hij tegen oudtestamentische gelijkhebberij:
Wie naar een Oude Lieve Heer
die andere volkeren vervloekt
vervloekt zichzelf des temeer.
Vroman heeft nooit veel geschreven over zijn joodse achtergrond, maar in zijn latere bundels staan enkele gedichten met herinneringen aan antisemitische bejegeningen in zijn jeugd. Die hebben niet geleid tot haat, hij vergeet ze het liefst. Toch zijn deze ervaringen en die in de Japanse interneringskampen wellicht de voedingsbodem voor zijn pacifistische hartstocht. In het gedicht ‘Ik Joods?’ (Psalmen) herschrijft hij de bijbel door die ernstige Jezus ook een keer te laten schateren. Zijn afkeer van elk extremisme blijkt uit de volgende strofen:
Ja Heer, hier zitten wij met halfgebakken heren
extremen onder joden, katholieken,
islamieten en andere geesteszieken,
en de zachtgelovige heeft niets meer te beweren.
Zo kweekt elke groep gewonde wanden,
en zo krijgt ieder geloof verharde randen,
waar blindheid niet gezien wordt als gemis
en gepreekt wordt uit gescheurde tanden,
terwijl ik geloof dat alles heilig is.
Zoals van menselijke ingewanden
| |
| |
waar geen cel, geen adem veilig is
zo dierbaar zijn mijn vleselijke banden.
In hun gebondenheid aan de stof zijn alle mensen uiteindelijk aan elkaar gelijk en is de een niet meer dan de ander. Liever dan de vele helden en heldinnen, dan de goden en godinnen, die ‘Maffia van Uw Olympus’, heeft Vroman Mediocrates,
(...) de man voor zijn huisje gezeten
die van alles kon, maar nooit goed,
door niemand gekend of gegroet (...)
(‘Mediocrates’ in: De gebeurtenis).
Híj heeft tenminste niets kwaads op zijn geweten. Ook kinderen voeden de hoop op een betere wereld, al zijn hun ‘zachte kinderbreinen’ niet immuun voor het bijgeloof van kwaadwillende volwassenen. (‘Is dit recht?’ in: Details). De liefde overwint niet altijd alles, maar ze kán een remedie zijn: ‘Houd van ze. Houd verschrikkelijk van ze. / Misschien komt alles dan terecht.’
| |
Selectieve bibliografie
leo vroman, De gebeurtenis en andere gedichten, Querido, Amsterdam, 2001, 173 p. |
leo vroman, Details, Querido, Amsterdam, 1999, 83 p. |
leo vroman, De roomborst van Klaas Vaak, Querido, Amsterdam, 1997, 152 p. |
leo vroman, Psalmen, Querido, Amsterdam, 1995, 160 p. |
leo vroman, De godganselijke nacht, Querido, Amsterdam, 1993, 66 p. |
leo vroman, Dierbare ondeelbaarheid, Querido, Amsterdam, 1989, 68 p. |
leo vroman, Fractaal, Querido, Amsterdam, 1986, 66 p. |
leo vroman, Gedichten 1946-1984, Querido, Amsterdam, 1985, 1.016 p. |
|
|