centraal. Met het beschrijven en ontrafelen van de kindertijd als terugkerend thema en verlies en ondergang als hoofdmotieven, sluit Van Dis' werk aan bij de Nederlandse traditie van de bekentenisliteratuur, hoewel het binnen dat genre een eigen, aparte plaats opeist vanwege de postkoloniale inhoud.
Samen met Marion Bloem, Jill Stolk, Ernst Jansz en Frans Lopulalan behoort Adriaan van Dis tot de tweede generatie Indisch-Nederlandse schrijvers. In de werken van deze in Nederland uit Indische ouders geboren auteurs treedt de identiteitscrisis van mensen op de voorgrond die tussen twee culturen opgroeien, maar overal buiten vallen. Horen ze de Indische tradities van hun ouders in ere te houden en voort te zetten, ze staan ook garant voor de hoop op een geslaagde integratie in het nieuwe vaderland. Deze kinderen zijn in zekere zin de laatste, symbolische trait-d'unions tussen Nederland en het verloren Indische paradijs, en kunnen als zodanig ook fungeren als pleisters op de koloniale wonde. Maar binnen dat genezingsproces blijven zij hoe dan ook buitenstaanders omdat ze bij volmacht meerouwen om een verlies dat zij niet zelf hebben geleden.
De identiteitsproblematiek van de tweede generatie krijgt bij Van Dis in het bijzonder gestalte door de behandeling van de eigen familieverhoudingen, hoewel dit introspectiewerk niet op strikt autobiografische ervaringen berust - zelf zegt Van Dis ‘in een ton van valse herinneringen’ te graaien. Zijn jongste roman Familieziek, waarin hij net als in zijn andere Indische werken op zijn traumatische jeugd terugblikt, levert daar opnieuw het bewijs van. Maar Van Dis slaagt erin het sterke gevoel van déjà-vu bij de lezer weg te werken omdat hij in deze ‘roman in taferelen’ bekend materiaal omtovert tot een bijzonder geslaagde aaneenschakeling van losstaande schetsen en anekdotes. Ook komt de vertrouwdheid met het onderwerp de stijl, de taalesthetische benadering ten goede: met woordkeuze en zinsbouw wordt zodanig omgegaan dat de wezenlijke opzet van deze herhalingsoefening duidelijk wordt, namelijk een nieuwe, veelzijdiger benadering van de vaderfiguur. Doorgaans wordt gefocust op deze door de oorlog en de daarop volgende repatriëring uit Nederlands-Indië verwoeste man, die in een onafwendbaar en schrikbarend vervreemdingsproces van zijn omgeving verwikkeld is geraakt. Door de opeenvolging van nu eens korte dan weer langere taferelen, telkens met de jaren vijftig als achtergrond, krijgen de verziekte zielstoestand van de vader en de daaruit voortvloeiende verscheurdheid van de zoon meer reliëf. Het chaotische familieleven wordt letterlijk in scène gezet, met in de hoofdrollen de zenuwzieke vader als voorstander van hardhandige opvoedingsmethodes en de zoon als volgzame pupil. Maar ondanks de angst en het onbegrip die de driftaanvallen van de vader bij het kind telkens weer teweegbrengen, komt de vaderfiguur hier niet meer uitsluitend als boeman uit de verf, zoals dat nog wel het geval was in Indische duinen. Van Dis laat hier al diens facetten
de revue passeren, zodat hij als rolmodel voor het kind toch nog in zijn waarde wordt gelaten. Want voor alles wil de vader opvoeder zijn, en wel ‘met hand en hoofd’. Aan zijn eigen traumata houdt hij een bijzondere levensles over, die hij aan de zoon mee wil geven om hem voor het leven sterk te maken. Zo zal deze over ‘kopkracht’ moeten beschikken want die ‘houdt je overeind, waar je ook zit, ... in een veewagen, in de gevangenis, een martelkamer of Siberisch werkkamp’, maar ook over een degelijke ‘schrijfbobbel’, een ‘nobele eelt waar [hij] hard voor zal moeten werken’ en waarbij zijn belangrijkste ‘wapen’, de pen, steun zal vinden.
Zo gaat Adriaan van Dis nu in Familieziek de strijd met zijn verleden pas volledig aan. Deze keer worden de levenslessen van de vader niet langer ter zijde geschoven vanwege hun gewelddadig karakter, maar wel degelijk toegepast als waardevolle methodes om het verleden te achterhalen. Sterker nog: we zien hoe de leerling de wapens van de meester overneemt wanneer hij ze, eenmaal in zijn waanwereld opgeslokt, moet neerleggen. Hoe meer de vader in waanzin verzinkt, hoe meer ‘kopkracht’ de jongen gaat vertonen. Iedere belevenis, iedere waarneming of emotie blijkt te hebben bijgedragen tot de begeerde ‘schrijfbobbel’, die nu, vijftig jaar later, in deze roman zijn vruchten afwerpt.
Het gaat in Familieziek voornamelijk over het lijden van het weerloze, dromerige kind in een ontnuchterende wereld. Maar dankzij het besef, bij de zoon, dat hij niet vanwege de vader, maar net als de vader buiten zijn omgeving valt, worden de innige banden tussen de volwassen man en de man in wording des te