De verwondering van de antropoloog.
Franstaligen over Vlaanderen
Marginales is een vreemd tijdschrift. Een thema wordt gekozen, variaties op dat thema worden gevraagd, een nieuw nummer verschijnt. Er is een kern van mensen die vaak bijdragen levert, andere namen komen slechts sporadisch in de inhoudsopgave. Het spreekt vanzelf dat die werkwijze garant staat voor de grootst mogelijke verscheidenheid. Ik waardeer die benadering zeer. Geef mij maar Walt Whitmans wijsheid: ‘Do I contradict myself? / Very well then I contradict myself’ (Song of myself, p. 51).
Het jongste nummer geeft Franstalige standpunten, beschouwingen, gedachten en ontboezemingen over de Vlamingen. Eerste verrassing: zelden spreken ze elkaar tegen. Tweede verrassing: bijna allemaal hebben ze ons lief. Derde verrassing: ze kennen ons nauwelijks. Misschien is nummer drie welde verklaring voor nummer twee. Maar ik wil hier niet boosaardiger zijn dan mijn Franstalige medeburgers.
Ik zal beginnen met de uitzondering, Huguette de Broqueville. Zij snapt niets, kent nietsen het resultaat is een venijnig stuk waar alle clichés uit spuiten die ik mocht aanhoren toen ik nog kleine kleren droeg. Dat de Vlamingen nooit hebben verkropt dat ze een kleine taal spreken - wat heet klein? Tweeëntwintig miljoen sprekers, is dat klein? Dat het een schande is dat de Franstaligen in Vlaanderen geen Frans meer mogen spreken - zij vergeet even dat de Belgische taalwet zich nooit heeft beziggehouden met privé-taalgebruik. Dat rabiate Vlamingen haar Vlaanderen hebben afgepakt - stel je voor, in 2002, nog altijd het negentiende-eeuwse lamento on nous a volé la Flandre.
Maar welk Vlaanderen hebben die fanatieke flaminganten dan gestolen? Om die vraag te beantwoorden wordt niet alleen Huguette de Broqueville lyrisch, de Franstalige intellectuelen worden collectief gegrepen door een lyrisch elan. Of zou het nostalgie zijn?
Zou het toeval kunnen toestaan dat twee auteurs hun bijdragen La Flandre est un songe hebben genoemd? Dat is de titel van een verzamelbundel die Michel de Ghelderode in 1953 liet uitgeven, een halve eeuw geleden dus, en De Ghelderodes Vlaanderen is altijd een mythe geweest. Geniaal, dat wel - ik ben al tientallen jaren een groot bewonderaar van De Ghelderodes werk - maar daarom niet minder een mythe.
Vlaanderen is volgens deze Franstaligen in de allereerste plaats een reeks namen van grote kunstenaars: Brueghel, Ensor, Spilliaert, Bosch, Rubens, De Coster, Verhaeren, Brei, Minne, Permeke, Gezelle, Ernest Claes, Timmermans. Gemeenschappelijk kenmerk: ze zijn allemaal dood. Eén levende toch, één enkele: Hugo Claus. O ja, ik vergat Will Tura.
Slechts één bijdrage wijkt af van dat patroon, die van Yves Wellens. Wellens kent en waardeert de levenden; hij noemt onder meer: Josse de Pauw, Anne Teresa de Keersmaeker, Alain Platel, Jan Fabre, René Jacobs, Philippe Herreweghe en Panamarenko. Wellens weet wat in Vlaanderen gaande is, ook politiek en economisch, en juist daardoor is hij de enige die in staat is ons echt lastig te vallen met vragen, pertinente vragen, waar ik niet zo meteen een antwoord op zou kunnen geven. Het zijn vragen over Vlaamse mediocriteit, Vlaamse zelfgenoegzaamheid, Vlaams rechts, kortom, het soort vragen die kritische Vlamingen ook aan zichzelf stellen, alleen, net wat scherper geformuleerd, uit een net iets ander standpunt, want Franstalig. Dat is heilzaam. Dat is welkom. Dat is goed voor onze opvoeding.
Maar de anderen? Voor hen is Vlaanderen een agrarisch gebied met weiden als wiegende zeeën en tegen de ciel flamand tussen Bruges et Gand de ranke torens van gotische kerken. ‘Vivent-ils tous dans un tableau de Breughel l'ancien?’ vraagt Laurent Dumoulin zich af in een vrolijke, baldadige reeks vragen onder de titel ‘Questions flamandes’. Binnen de lijst van dat oude schilderij lopen dan rond: Van den Brande en een handvol brullende Vlaams Blokkers. Ook hier weer één uitzondering: Marianne Hendrickx' verhaal over een Vlaamse zakenman (‘Un Flamand’).
Maar voor het overige: niets over de knooppunten van autosnelwegen, niets over industrieterreinen, niets over de Antwerpse haven (vermoedelijk varen daar galjoenen uit), niets over de gruwel van onze verkavelingen, niets over de industrialisering van de landbouw, niets over de modernisering van het katholicisme, niets over Vlaanderen vandaag, noppes. Het gaat niet over literatuur, niet over mode, niet over beeldende kunst, niet over muziek, niet over architectuur, niet over economie, niet over onderwijs, niet over sociologie.
Wel karrenvrachten sympathie, liefde, verwondering. Maar het is de verwondering van de antropoloog die zich niet de moeite getroost heeft de bizarre zeden en gewoonten van de exotische stam waar hij toevallig bij belandt grondig