| |
| |
| |
2002's voetnoten bij 1302
Op 11 juli 1302 werd de Slag bij Kortrijk gestreden. Een Frans ridderleger werd er verslagen door een leger van Vlaamse gemeenten en ambachten, gesteund door Naamse en Zeeuwse milities. Sedert 1973 is 11 juli de officiële feestdag van Vlaanderen. Blijkbaar wordt de ‘Guldensporenslag’, zoals de Slag bij Kortrijk sedert de negentiende eeuw werd genoemd, beschouwd als de belangrijkste of toch de meest betekenisvolle dag uit het Vlaamse verleden. Het was dan ook te verwachten dat het eeuwfeest van dit gebeuren met veel ijver zou worden gevierd. Dat is - zo kunnen we, nu het herdenkingsjaar voorbij is, vaststellen - niet echt gebeurd. De vorige Vlaamse regeringen hadden met ‘Vlaanderen-Europa 2002’ een ambitieuze blauwdruk voor de toekomst van Vlaanderen die in het jaar van het eeuwfeest haar beslag zou krijgen en ze hadden dan ook de bedoeling van 2002 een uitzonderlijk feestjaar te maken. De huidige regering heeft deze plannen danig teruggeschroefd. Uiteraard is er wel iéts gebeurd. De viering van het nationale feest in juli was wat grootser dan gewoonlijk. Dat Brugge uitgerekend in 2002 de culturele hoofdstad van Europa was, was geen toeval. En in Kortrijk werd de herdenking aangegrepen om het festival Anno 02 te organiseren. In het kader daarvan werd een korte film met een evocatie van de Guldensporenslag gerealiseerd, presenteerde een tentoonstelling de herdenkingscultuur rond deze episode (in het bijzonder de Kortrijkse feesten van 1902 en 1952) en werd een congres aan ‘1302’ gewijd. De historische herdenking was er dus niet afwezig, maar bleef in het programma - al doken hier en daar nog wel enkele ‘ridders’ op - toch marginaal. Het waren ‘gewone’ festivals, waarin de nadruk lag op actuele kunst en cultuur.
Het historische verleden stond niet centraal en daarom kregen de historici ook geen hoofdrol toebedeeld. Toch voelden zij wel degelijk de neiging zich te manifesteren. Als zij al op een wat ruimere officiële en publieke belangstelling (en dus ook op extra middelen voor onderzoek en publicaties) kunnen rekenen, dan moet het wel bij onbetwistbare herdenkingsjaren zijn.
Herdenkingsjaren activeren de publieke belangstelling en uitgevers willen dan ook op de markt aanwezig zijn. Nieuw is dat uiteraard niet: al in 1902, 1952 en 1977 hebben de ronde verjaardagen van ‘1302’ tot een (kleine) golf van publicaties over het onderwerp geleid, en in 2002 was dat niet anders. Bij Lannoo verscheen 1302: opstand in Vlaanderen van Jan Frans Verbruggen en Rolf Falter. Het Davidsfonds kwam op de proppen met Ghi Fransoyse sijt hier onteert: de Guldensporenslag, een uitgave en ‘hertaling’ van één van de belangwekkendste bronnen met betrekking tot de Slag bij Kortrijk, het verslag van bijna-tijdgenoot Lodewijk van Velthem. Het Mercatorfonds publiceerde het door Raoul van Caenegem voorbereide (en prachtig geïllustreerde) 1302: feiten en mythen van de Guldensporenslag. In de Alfred Cauchie Reeks, uitgegeven door de Universitaire Pers Leuven, verscheen Omtrent 1302, onder redactie van Paul Trio, Dirk Heirbaut en Dirk van den Auweele. En Philippe Despriet publiceerde Kortrijk 1302: keerpunt in de Frans-Vlaamse oorlog (1297-1305).
De bereidwilligheid en zelfs gretigheid van (Vlaamse) uitgevers bood de gelegenheid om het verhaal van de Guldensporenslag opnieuw te vertellen, eventueel aangevuld met nieuwe informatie en nieuwe visies, getoetst aan de recente ontwikkelingen in de geschiedschrijving. Aan het verhaal van de slag zelf is overigens niet veel veranderd, en dat is al enige tijd zo. De expert terzake is de militaire historicus Jan Frans Verbruggen, voormalig docent aan de Koninklijke Militaire School. Hij heeft zich lang met de Slag op de Groeningekouter beziggehouden, heeft vastgelegd hoe het slagveld er precies uitzag, waar de beken lagen, waar welke legereenheden hebben gestaan en hoe zij zich hebben bewogen. Een halve eeuw geleden al, in 1952, publiceerde hij De slag der guldensporen: bijdrage tot de geschiedenis van Vlaanderens vrijheidsoorlog 16297-1305. Bij een volgende ronde verjaardag, in 1977, verscheen zijn 1302 in Vlaanderen: de Guldensporenslag. En nu schreef hij, in samenwerking met Rolf Falter, 1302: opstand in Vlaanderen, alsook het hoofdstuk met de ‘feiten’ van ‘de slag zelf’ in Van Caenegems Mercatorfondsboek.
Dat de Slag van 11 juli 1302 door zijn afloop (‘een ongelooflijke uitkomst van een hopeloze weerstand’, aldus Van Caenegem) een uitzonderlijk gebeuren was, was meteen duidelijk, met als gevolg dat erdoor de tijdgenoten over werd bericht. Daardoor is de Slag bij Kortrijk (relatief) goed gedocumenteerd. Anderzijds is dat bronnencorpus afgebakend. Het werk van nieuwe on- | |
| |
derzoekers dient zich te beperken tot een hernieuwde lectuur van de bekende teksten, onbekende bronnen duiken niet meer op. Anders ligt het op het vlak van het visueel en vooral archeologisch materiaal. Dat voedt bijvoorbeeld het streven van Philippe Despriet om met zijn Kortrijk 1302 ‘een geactualiseerde kijk’ te bieden ‘op de gebeurtenissen van toen, waarbij de inbreng van het recent archeologisch onderzoek in en om de Kortrijkse stadskern voor heel wat nieuwe elementen heeft gezorgd.’ In het verslagvan zijn onderzoek benadrukt Despriet dat de Slag zelf traditioneel ‘buitensporig belicht werd en er onvoldoende aandacht werd besteed aan de context.’
In zowat alle recente publicaties over ‘1302’ wordt, deels omdat er over de ‘feiten zelf’ betrekkelijk weinig nieuws te melden is, de nadruk gelegd op (het belang van) de context. Daarbij gaat het, zoals bij Despriet, in de eerste plaats om de Franse-Vlaamse oorlog waarvan de Slag bij Kortrijk (slechts) een moment was, maar verder ook om alle aspecten van de maatschappij waarin dit gebeuren zich heeft voorgedaan. Zoals de titel - Omtrent 1302 - aangeeft, gaat het collectieve werk, dat onder leiding van Trio, Heirbaut en Van den Auweele werd gepubliceerd, niet zozeer over de gebeurtenissen van 11 juli 1302 zelf. Met bijdragen van onder meer Jan Dumolyn, Peter Stabel, Véronique Lambert en Randall Lesaffer ligt de nadruk veeleer op staatsrechtelijke discussies, sociale ontwikkelingen, politieke verhoudingen en economische omstandigheden van de periode ‘rond 1300’. Die kunnen immers verklaringen aanreiken voor de (uitzonderlijke) gebeurtenissen én voor de gevolgen die ze hebben gehad. In 1302: feiten en mythen van de Guldensporenslag worden amper vijftien bladzijden vrijgemaakt voor het hoofdstuk dat ‘De Guldensporenslag’ heet. Zij worden gevolgd door veel langere artikelen van Marc Boone, Eric Bournazel en Dirk Heirbaut waarin de stedelijke organisatie, de toenmalige opvattingen van het koningschap en de instellingen en het recht in het Vlaanderen van omstreeks 1302 uitgebreid en genuanceerd worden behandeld. Zij maken duidelijk hoe de
De Ronde van Vlaanderen, editie 1999.
‘grondige mutaties die de samenleving in deze cruciale decennia beleefde’ (zoals Boone het formuleert) aan de gebeurtenissen van deze episode kunnen worden afgelezen.
Een dergelijke verbreding van het perspectief biedt de mogelijkheid de blik op ‘1302’ en op de verklaringen en implicaties ervan te verbreden. Opvallend is bijvoorbeeld het boekje Volc te voet, een uitgave van het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en het Algemeen-Nederlands Verbond. De auteurs, Martin de Bruijn en Charlotte Broer, hadden de uitdrukkelijke bedoeling de gevolgen van de Guldensporenslag voor de Noorderlijke Nederlanden te onderzoeken. Ook in de steden Utrecht, 's-Hertogenbosch en Groningen, waarop hun studie zich heeft gericht, werkte de Guldensporenslag als katalysator in een proces van emancipatie van sociale groepen als kleinhandelaren, ambachtslui en boeren. ‘Zeker is dat het zelfbewustzijn van een grote groep van de bevolking met name door de Guldensporenslag is vergroot. Ook waar de gilden geen politieke invloed wisten te verwerven, konden ze dat vaak wel in economisch en sociaal opzicht en hielden ze met een uitgebreide regulering van de handel en de nijverheid de stedelijke economie stevig in haar greep’, aldus de auteurs. Ze gaan echter nogal ver in hun conclusie en actualisering: ‘Hiermee is de basis gelegd voor de burgerlijke levenswijze zoals wij die nog steeds kennen, met haar kenmerkende deugden als ondernemingsgeest, ijver, nuchterheid, spaarzaamheid en gemeenschapszin en - toegegeven - vaak ook bekrompenheid en fatsoensrakkerij. Zo zou men kunnen stellen dat wat men tegenwoordig burgerlijk noemt al
| |
| |
minstens zeven eeuwen oude wortels heeft.’ En dat de strijders in de Kortrijkse modder bijna de Nederlandse identiteit hebben uitgevonden.
De aandacht voor en studie van de context van ‘1302’ heeft er echter vooral toe geleid dat de veelbesproken gebeurtenissen meervoudig werden geduid. De Guldensporenslag hangt samen met veel (verschillende) aspecten van en tendensen in de toenmalige maatschappij en de aandacht daarvoor kan worden gezien als een reactie tegen een eenzijdige duiding van de episode. Meer bepaald gaat het daarbij om de nationale interpretatie. Eerst de jonge natiestaat België, die na de onafhankelijkheid van 1830 op zoek ging naar een historische legitimatie en daarom een nationale historische mythologie ontwikkelde, en daarna de Vlaamse beweging, die zichzelf de naam gaf van het middeleeuwse graafschap Vlaanderen en zich dan ook met de geschiedenis daarvan identificeerde, hebben de Guldensporenslag als een nationele strijd begrepen. Het was een overwinning geweest van ‘de’ Vlamingen op een vreemde overheerser en dus een hoogtepunt in de strijd voor de vrijheid van de natie. Véronique Lambert heeft erop gewezen dat een dergelijke nationale interpretatie al vroeg, in de decennia na de Guldensporenslag, in de bronnen is opgedoken. Zij zou echter vooral in de negentiende en de twintigste eeuw de meest succesvolle (want meest bruikbare) interpretatie blijken te zijn. Zij zou leiden tot uiterst hardnekkige vertekeningen van ‘1302’ en tot ergernis bij historici, vroeger en nu.
Want àndere dan nationale interpretaties zijn al evenmin nieuw. Met name rond 1900 werd een sociale visie op de Guldensporenslag ontwikkeld: die was niet de uitdrukking geweest van een conflict tussen Fransen en Vlamingen (of Belgen), zo luidde het dan, maar van een confrontatie tussen patriciërs en naar democratie strevende ambachten (‘geen rassen-, maar een klassenstrijd’, zoals Vermeylen het formuleerde). De tegenstrijdige en soms radicaal tegengestelde interpretaties van ‘1302’ hebben een rol gespeeld in ideologische en politieke discussies, en gaven aanleiding tot betwiste en verdeelde vieringen, onder meer bij het eeuwfeest in 1902. Op dit moment bestaat er een consensus over de complexiteit van de episode: de Guldensporenslag wordt beschouwd als een knooppunt van talrijke, ongelijksoortige tendensen en maatschappelijke ontwikkelingen, en van vele opposities en conflicten: tussen de Franse koning en zijn Vlaamse leenman, tussen de graaf en de steden, tussen het stedelijke patriciaat en de ambachten, tussen Gent en Brugge, tussen de grote en de kleine Vlaamse steden. Door te focussen op de context en achtergrond(en) leggen de recente publicaties juist deze complexiteit en de gelaagdheid van het gebeuren bloot.
De geschiedschrijving en de interpretaties van de Guldensporenslag en het maatschappelijke en politiek gebruik dat ervan is gemaakt, hebben dus belangrijke veranderingen doorgemaakt. De laatste jaren zijn ze dan ook zelf het voorwerp van studie geworden. Het besef is immers gegroeid dat de Guldensporenslag niet kan worden begrepen zonder daarbij rekening te houden met de manier waarop hij vroeger is begrepen. Een historisch gegeven heeft geen betekenissen die er niet, op een bepaald moment en in een specifieke historische context, aan zijn gegeven. De omgang met het verleden - ook die van wetenschappelijke historici in 2002 - is altijd bevooroordeeld. De functies die ‘1302’ in het verleden heeft vervuld en de betekenissen die de Guldensporenslag heeft gehad, maken daarom zonder meer deel uit van ‘de geschiedenis van de Guldensporenslag’. In 1302: feiten en mythen van de Guldensporenslag en Omtrent 1302 wijden Véronique Lambert, Jo Tollebeek, Bert Cardon en Bart Stroobants uitgebreide bijdragen aan (aspecten van) de beeldvorming en het ‘Nachleben’ van de Guldensporenslag. En ook wat dit historisch gebruik betreft, werd gezocht naar vergeten partijen. Het Mercatorfondsboek bevat een hoofdstuk van Serge Dauchy over ‘het beeld van de slag van 1302 in de Franse handboeken’. En op 19 oktober organiseerde het Masereelfonds in Kortrijk een colloquium over ‘Franstalige historici en 1302’, waar Benoit Mihaïl de plaats van ‘1302’ in het Noord-Franse (en Frans-Vlaamse) discours analyseerde en Chantal Kesteloot de houding van de Waalse beweging ten aanzien van de Guldensporenslag.
Maar uiteraard is de Vlaamse beweging de voornaamste ‘gebruiker’ van de Guldensporenslag geweest. De cruciale plaats die hij inneemt als (misschien haar belangrijkste) lieu de mémoire, maakt de geschiedenis ervan tot een essentieel onderdeel van de geschiedenis van
| |
| |
Wim Delvoye, ‘Ironing Boards’ (strijkplanken), 1988, detail - Foto Wim Delvoye.
deze beweging. Of het eeuwfeest van 1302 aanleiding heeft gegeven tot een opstoot van Vlaams bewustzijn valt te betwijfelen. Als dat zo was geweest, dan had dit moeten blijken uit een stroom aan publicaties, niet alleen met betrekking tot de Guldensporenslag, maar ook tot allerlei andere aspecten van de geschiedenis van Vlaanderen en de ‘Vlaamse ontvoogding’. Deze stroom is er echter niet gekomen. Er zijn uiteraard weer nieuwe studies over (andere) belangwekkende episodes en figuren van de ‘Vlaamse’ geschiedenis, maar die zouden ongetwijfeld ook zonder het zevende eeuwfeest zijn verschenen en zijn niet noodzakelijk door de herinnering aan de heroïsche strijd van de Groeningekouter geïnspireerd. Al in 2001 wierp Paul de Ridder een Nieuw licht op J.B.C. Verlooy (1746-1797), vader van de Nederlandse Beweging. Aanleiding voor deze nieuwe studie vormde de ontdekking van een brief en mémoire waarmee Verlooy zich in 1785, dus enkele jaren voor de publicatie van de Verhandeling op d'Onacht der Moederlyke Tael in de Nederlanden (1788), waaraan hij zijn faam als ‘eerste flamingant’ dankt, rechtstreeks tot Jozef II heeft gericht. En Willem van den Steene publiceerde met Oog voor Vlaanderen een gedocumenteerde studie over Leo Simons (1862-1932) en de Vlaamse Ontvoogdingsstrijd.
Meer dan ‘1302’ echter is de Tweede Wereldoorlog een alomtegenwoordig, zij het immer problematisch lieu de mémoire voor de Vlaamse beweging. Frank Seberechts schreef met Tussen Schelde en Wolchow: Vlaanderen en het Oostfront een beknopte en toegankelijke algemene geschiedenis van de Vlaamse Oostfrontvrijwilligers. En Carlos van Louwe en Pieter Jan Verstraete schreven, met weinig kritische afstand, over De Oorlogsbedevaarten, een ‘kroniek van de vergeten IJzerbedevaarten 1940-1944’. Voor Eric Corijn, cultuurfilosoof, mede-initiatiefnemer van Charta 91, is het oorlogsverleden in Vlaanderen - inderdaad -‘onverwerkt’ en daardoor actueel, ook voor wie (anders dan Seberechts, Van Louwe en Verstraete) buiten de Vlaamse beweging staat.
‘Wanneer men de politieke geschiedenis van de laatste decennia onder de loep neemt, is duidelijk dat de verzelfstandiging van Vlaanderen getekend is door het oorlogsverleden’, aldus Corijn in zijn inleiding op Collaboratie in Vlaanderen: vergeten en vergeven? ‘En dan bedoel ik niet het traumatische verleden, maar het politieke verleden. Het is toch overduidelijk dat de industrialisering van Vlaanderen is begeleid door een anti-modernistisch beleid, dat putte uit de rijke traditie van het conservatieve katholicisme, het antisyndicalistische bedrijfspaternalisme, het solidarisme, het antistedelijke premodernisme? In een poging die hegemonie te vervangen door het liberalisme, voert daarbij opnieuw het law and order-denken de boventoon. Zou er dan geen band zijn tussen die specifieke ontwikkelingen in Vlaanderen en de rechtse mentaliteit, of het etnocentrisme, of het racisme dat uit veel vergelij- | |
| |
kend waardeonderzoek naar voren komt? Het oorlogsverleden en vooral de dubieuze omgang ermee gedurende vijftig jaar is diep in de poriën van de Vlaamse samenleving doorgedrongen. Het Vlaams Blok is geen “volksvreemd” epifenomeen, maar het eigenste symptoom van Vlaanderen.’ Het boek is (min of meer) de neerslag van de studiedag die op 24 november 2001, precies tien jaar na de eerste zwarte zondag, werd georganiseerd door Charta 91. Het reageert tegen het feit dat discussie over xenofobie en de verrechtsing van Vlaanderen steeds weer in de kiem wordt gesmoord. Corijn en de auteurs van Collaboratie in Vlaanderen willen ‘tegen de stroom in een discussiecultuur levendig houden’ en met een doorgedreven kritiek de ‘uitbouw van een sterke repressieve Vlaamse Staat gericht op arbeidsproductiviteit en concurrentie’ tegengaan. De onvrede is volstrekt legitiem en de strijd behartigenswaardig, maar het leidt tot een nogal geforceerd
historiebeeld en tot een visie op de ‘taak’ van de historicus, waar veel historici niet veel mee kunnen aanvangen.
De meeste bijdragen in Collaboratie in Vlaanderen zijn geschreven door (Vlaamse) historici. In haar ‘uitleiding’ thematiseert Gita Deneckere de (ethische) verantwoordelijkheid van de historicus. Zij legt die in de ‘verantwoordelijkheid niet te vergeten. Of een soort van geweten te zijn in de oorlog tegen het geheugen, om de woorden van Primo Levi te gebruiken.’ En met Luc Huyse stelt ze dat historici bewijsmateriaal aandragen ‘voor de strafrechtbank van de geschiedenis’. Of dat ook geldt voor de geschiedschrijvers die zich niet met de twintigste eeuw bezighouden, is echter de vraag. Hebben de geschiedschrijvers van de Guldensporenslag ook de ‘verantwoordelijkheid niet te vergeten’? Het tegendeel lijkt het geval. ‘1302’ is een ‘mythe’, die door (oude) historici - de nationale historici - is uitgebouwd en gecultiveerd, precies om tot natievorming en nationale identiteit bij te dragen. Jongste generaties historici, aldus Deneckere nog, zijn ‘zo getraind in het doorprikken van mythen en het ontmaskeren van historische helden dat we veeleer bijdragen aan het destabiliseren van collectieve identiteit dan aan het vormen ervan.’
Het is wat Marc Reynebeau doet in De droom van Vlaanderen: of het toeval van de geschiedenis. Reynebeau leverde een bijdrage aan Collaboratie in Vlaanderen, maar bedrijft in De droom een ironische geschiedschrijving die veraf lijkt te staan van de opdracht die Corijn en (bij momenten) Deneckere aan de historici geven. Met een beknopte algemene geschiedenis van Vlaanderen (of van wat men op bepaalde momenten Vlaanderen heeft genoemd), die zowaar bij de Oude Belgen begint, wil hij aantonen dat geschiedenis geen deterministische ontwikkeling kent. Dat Vlaanderen is wat het is, komt omdat het is gegaan zoals het is gegaan, niet omdat het zo moést gaan. ‘De geschiedenis van naties en nationaliteit kan, zo is ook de les van de geschiedenis van Vlaanderen, niet vanuit het heden worden verklaard.’ Toeval heeft immers altijd een grote rol gespeeld, het had - op zo veel momenten in zo veel eeuwen - best ook anders kunnen lopen. Daarom hebben de Slag bij Kortrijk van 1302 en het rijke en ‘realistische’ Vlaanderen van 2002 maar weinig met elkaar te maken. Uiteraard is De droom geschreven om het belang van de Guldensporenslag te relativeren. Al constateert Reynebeau op het einde van zijn boekje, als hij met zijn zevenmijlslaarzen in 2002 is aanbeland, dat het amper nodig was dit te betogen. ‘Naar de klassieke, in statige gezwollenheid verpakte vertekeningen van vroeger is het lang zoeken, zelfs op officiële vieringen. Er is realisme voor in de plaats gekomen, niet langer academische zittingen, maar barbecues in zonnige tuinen - en ook ontnuchtering.’
Tot deze ontnuchtering wil ook Joris Tulkens bijdragen met Sire, er zijn geen Vlamingen, een, zo luidt de ondertitel, ‘hilarische, bijwijlen hartverscheurende, maar steeds tendentieuze geschiedenis van de Vlaamse bewustwording’. Het is een jolig, bijwijlen melig boek (met als aanduiding op de titelpagina: Roman?), een ‘brief aan Albert’ eigenlijk, waarin Tulkens (auteur van de misdaad-campusroman De dode danseres) uitlegt dat de termen ‘Vlaanderen’ en ‘Vlaming’ veel verschillende dingen hebben betekend en dat ‘Vlamingen’ dus niet bestaan. Dat Conscience eigenlijk Henri heet en een Franse vader heeft. Dat ‘de’ Vlaamse taal waarvoor flaminganten hebben gestreden, niet heeft bestaan, alleen dialecten. Dat De Vlaamse leeuw schatplichtig is aan een Duits gedicht. En heel wat andere zaken die niemand die ook maar enigszins met de historische literatuur van intussen al vele decennia vertrouwd is, zullen verrassen. Dat Tulkens naar aanleiding
| |
| |
van 2002 dit boek wilde publiceren, is natuurlijk geen toeval. Dat hij aandacht besteedde aan de Guldensporenslag ligt dan ook voor de hand. Hij komt tot de al evenmin verrassende conclusie dat ‘de Vlamingen’ (die niet bestaan) maar weinig ‘aan de hele affaire overhielden’. Of de lezer hiervan wijzer is geworden, is nog maar de vraag. De recente geschiedschrijving van de Guldensporenslag heeft juist aangetoond dat de betekenis van deze episode niet ligt in wat de Vlamingen van toen er al dan niet aan zouden hebben ‘overgehouden’, maar in de manier waarop allerlei historische processen er aan de oppervlakte zijn gekomen.
De omgang met verleden, erfgoed en historische identiteit vormen zélf een onderdeel van de geschiedenis. In 2002 is het verhaal van 1302 aangevuld. Is het niet met een nieuw hoofdstuk, dan toch met enkele voetnoten.
Tom Verschaffel
| |
Bibliografie
martin de bruijn en charlotte broer, Volc te voet. Gevolgen van de Guldensporenslag voor de opkomst van de burgerij in de Noordelijke Nederlanden, Nederlands Centrum voor Volkscultuur en het Algemeen-Nederlands Verbond, Utrecht, 2002. |
raoul c. van caenegem (red.), 1302: feiten en mythen van de Guldensporenslag, Mercatorfonds, Antwerpen, 2002, 301 p. |
eric corijn (red.), Collaboratie in Vlaanderen: vergeten en vergeven?, Manteau, Antwerpen, 2002, 214 p. |
philip despriet, Kortrijk 1302: keerpunt in de Frans-Vlaamse oorlog (1297-1305), Synthese, Kortrijk, 2002, 192 p. |
carlos van louwe en pieter jan verstraete, De Oorlogsbedevaarten: kroniek van de vergeten IJzerbedevaarten 1940-1944, Groeninghe, Kortrijk, 2002, 209 p. |
marc reynebeau, De droom van Vlaanderen: of het toeval van de geschiedenis, Manteau, Antwerpen, 2002, 222 p. |
paul de ridder, Nieuw licht op J.B.C. Verlooy (1746-1797). Vader van de Nederlandse Beweging. Stichting Mens en Kultuur, Gent en Brussel, 2001, 126 p. |
frank seberechts, Tussen Schelde en Wolchow: Vlaanderen en het Oostfront, Globe, Roeselaere-Perspectief Uitgaven, Brussel, 2002, 199 p. |
willem van den steene, Oog voor Vlaanderen: Leo Simons (1862-1932) en de Vlaamse Ontvoogdingsstrijd, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent, 2001, 264 p. |
paul trio, dirk heirbaut en dirk van den auweele (red.), Omtrent 1302, Universitaire Pers Leuven, Leuven, 2002, 269 p. |
joris tulkens, Sire, er zijn geen Vlamingen. Roman?, Houtekiet, Antwerpen, 2001, 203 p. |
jan frans verbruggen en rolf falter, 1302: opstand in Vlaanderen, Lannoo, Tielt, 2001, 278 p. |
|
|