kest ook daadwerkelijk op de kaart. Hij was voorstander van een brede symfonische programmering, met gevoel voor eigentijdse ontwikkelingen en programma's waarin ook Nederlandse componisten een vooraanstaande plaats kregen. In 1933 wijdde hij een nieuwe concertzaal - De Doelen - in. Deze overleefde de oorlog niet; het wachten was tot 1966, toen de huidige Doelen in gebruik genomen kon worden.
Vandaag is Rotterdam een stad met een dynamische muzikale infrastructuur. Met een orkest dat tot de beste ter wereld gerekend wordt, met een chef-dirigent - Valery Gergiev - die een van de meest gevraagde orkestleiders is. In De Doelen is een prachtige dwarsdoorsnede te zien van het veelstromenland dat de muziekpraktijk intussen is geworden, Lantaren/Venster vestigt veelvuldig de aandacht op zich door zijn markante en innovatieve programmering. Verspreid over de stad zijn tal van jazz- en poppodia. Opera wordt er omarmd in een brede coalitie van podia en gezelschappen; grootschalige festivals trekken een internationaal publiek. Het conservatorium, waarvan ooit Willem Pijper als directeur de stuwende kracht was, is intussen een brede en toonaangevende opleiding geworden waar compositiedocenten als Peter-Jan Wagemans en Klaas de Vries beeldbepalend zijn.
Steeds vaker ook wordt er gesproken van een ‘Rotterdamse school van componeren’. Peter-Jan Wagemans typeerde deze in het Financieel Dagblad als ‘een derde weg’: ‘We distantiëren ons van de avant-garde en het minimalisme van de Haagse School (Louis Andriessen)’, zei Wagemans (o1952), aan wiens oeuvre tijdens het Festival veel aandacht werd besteed. ‘De Rotterdamse School houdt zich bezig met elementaire parameters van de muziek: toonhoogte en ritme. Rotterdam is een notenschool met een hart voor de traditie, waarin vooral Stravinsky en het postmodernisme aanwezig zijn.’
Weer anderen, zoals Hans Koolmees, roemen in die hedendaagse Rotterdamse School van componeren een soort eclectische stilistische diversiteit en een saillante voorkeur voor literaire inspiratiebronnen. Van Hans Koolmees, die bij Klaas de Vries studeerde, ging tijdens het Festival een nieuw opdrachtwerk in première, Keten genaamd. In dit werk voor trompet, orgel en orkest zoekt Koolmees zijn inspiratie in de percussieve timbila-muziek uit Mozambique en parafraseert hij het lied ‘Der Leiermann’ uit Schuberts liedcyclus Winterreise. Zelf is Koolmees docent van alweer een nieuwe generatie Rotterdamse componisten. Onder hen de talentvolle Joey Roukens die in zijn muziek even eenvoudig tegen Bach als tegen de popmuziek aanschurkt.
Een idiomatisch etiket laat de Rotterdamse School zich vooralsnog niet opplakken, van een gemeenschappelijke stijl is geen sprake. Als er zoiets bestaat als een ‘Rotterdamse School’, dan is die wellicht meer in ideële zin aanwezig, in een soort open geest waarmee ver over historische en landsgrenzen wordt heen gekeken. Nu zijn ‘scholen’ feitelijk altijd een bedenksel van geschiedschrijvers, maar het aardige is dat - mede door toedoen van dit Festival Rotterdamse Muziek - de discussie of er inderdaad gesproken kan worden van een ‘Rotterdamse School’ weer nieuw leven is ingeblazen. Hoe het ook zij, met de compositiedocenten Klaas de Vries en Peter-Jan Wagemans is Rotterdam in ieder geval een aantrekkelijke pleisterplaats voor (in het bijzonder ook buitenlandse) compositiestudenten.
Programmatisch was er wel wat in te brengen tegen de eerste editie van het Festival. Dat Klaas de Vries als componist geheel en al ontbrak, is iets dat in een volgende editie beslist zal moeten worden goedgemaakt. Bedenkingen kon je eveneens hebben bij het feit dat de Zes Adagio's van Pijper in evenzovele partjes werden gesneden of dat voor ‘Rotterdam componisten’ kennelijk de naam alleen volstond om te worden opgenomen in het Festival. Van Otto Ketting bijvoorbeeld werd het recente Robert asks for Flowers voor trombonekwartet en orkest gespeeld dat eerder in opdracht van het Residentie Orkest in Den Haag werd geschreven, terwijl diens in Rotterdam gecomponeerde Eerste symfonie over het hoofd werd gezien. Je kan het beschouwen als gemiste kansen, je kan ook denken dat er nog zoveel ‘Rotterdamse muziek’ voorhanden is dat op dit thema nog jaren kan worden gevarieerd, iets wat de organisatoren tenslotte voor ogen staat. Wordt vervolgd kortom in 2004.
Emile Wennekes
emile wennekes (red.), ‘...Dat keurige ooren staan verbaasd’. Festival Rotterdamse Muziek 2002, Ad. Donker, Rotterdam, 2002, 96 p.