De bibliotheek van het nieuwe Van Abbemuseum, een ontwerp van Maarten van Severen - Foto Robbert Roos.
gewijd aan het aankoopbeleid van de naoorlogse directeuren van het museum: Edy de Wilde (1946-'63), Jean Leering (1964-'73), Rudi Fuchs (1975-'87) en Jan Debbaut die sinds 1977 als conservator aan het museum verbonden was en na een kort intermezzo als directeur van het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel in 1988 terugkeerde als directeur. In het boek
Een collectie is ook maar een mens vertellen zij uitvoerig over de motieven die een rol hebben gespeeld bij hun keuzes. De Wilde legde een stevige basis door naast tijdgenoten ook klassiek modernen als Picasso, Chagall, Delaunay, Mondriaan en Léger te kopen. Leering voegde er een belangrijke groep werken van Lissitzky aan toe en jonge Amerikanen (Stella, Nauman, Flavin) en een installatie van Beuys. Fuchs' voorliefde voor Duitse schilders als Baselitz, Kiefer, Richter en Polke is genoegzaam bekend. Debbaut koos, ook om zich hiervan te onderscheiden, voor de ‘metamorfose van het object’. Hij voelde meer affiniteit met de introverte, literair geïnspireerde kunst van zijn landgenoot Jan Vercruysse. Deze vormt de spil in een groep aankopen van Europese generatiegenoten als Bustamente, Vermeiren, Klingelhöller, Kemps, Schuütte, Mucha en Muñoz. Veruit de kostbaarste aanwinst van Debbaut is een schilderij van Lissitzky.
Deze korte samenvatting doet nauwelijks recht aan de kwaliteit van de verzameling die inmiddels ongeveer 2.500 kunstwerken omvat. Voor de openingstentoonstelling ‘Over Wij / About We’ is daaruit een keuze gemaakt van ongeveer tweehonderdvijftig werken van tachtig kunstenaars. Terugkijkend vond ik de presentatie van Leerings aankopen het meest verrassend; de keuze van Debbaut riep de meeste kritische vragen op. Zo noemde Camiel van Winkel in De Witte Raaf (nr. 79, mei-juni 1999) het meeste werk van Vercruysse c.s. ‘modieus en even behaagziek als de populaire beeldcultuur waartegen zij met zoveel pretenties werden afgezet.’ Mede dankzij de verhuizing naar de oude Philips-winkel, een kleine niet-museale ruimte zonder enige pretentie, is het aankoopbeleid in de loop van de jaren negentig avontuurlijker geworden. Exposities van Mike Kelley, Douglas Gordon, Marijke van Warmerdam, Steve McQueen en Aernout Mik en vernieuwende groepstentoonstellingen als ‘ID’, ‘NL’, ‘Cinéma, Cinéma’ en ‘Twisted-urban and visionary landscapes in contemporary painting’ hebben hun sporen nagelaten.
In Een collectie is ook maar een mens schetst Debbaut het dilemma van een museum voor moderne kunst. Veel publiek trekken met een Lissitzky-tentoonstelling is niet moeilijk, het