| |
| |
| |
Rudi Fuchs (o1942) - Foto Klaas Koppe.
| |
| |
| |
Wat is de zin van dit razende theater?
Over Rudi Fuchs
Paul Depondt
werd geboren in 1953 in Roeselaere. Studeerde beeldende kunsten en journalistiek. Is boekenredacteur van het dagblad ‘de Volkskrant’. Publiceerde verschillende essays, gebundeld in ‘De droom van Bonaparte’ en‘ Open cahier’.
Adres: Lange Violettestraat 263 B, B-9000 Gent
Sinds 1 januari van dit jaar is Rudi Fuchs geen directeur meer van het Amsterdamse Stedelijk Museum. Per september wordt hij gastdocent Kunstpraktijk aan de Universiteit van Amsterdam.
De kunstwereld is veranderd. De ideeën van Fuchs klinken velen oubollig in de oren. Hij is geen man van willekeurige en schreeuwerige sensaties. Critici spraken meer en meer over ‘de teloorgang van het Stedelijk’. Daarom moest hij zijn biezen pakken. Hij had, zegt hij altijd, een droom: van het Stedelijk het mooiste museum ter wereld maken. Maar dat hebben velen niet zo begrepen. Het Stedelijk moet, in de ogen van Amsterdamse politici en van veel critici, weer het‘dynamisch labyrint’ worden van vroeger. Maar kun je de tijdgeest wel dicteren? Als de kunst verandert, verandert dan ook niet het museum? Weinigen hebben zo onvermoeibaar over die problemen nagedacht, weinigen kregen zoveel kritiek te verwerken. Maar Fuchs gelooft in het Stedelijk, al wordt het Stedelijk nooit meer het museum van zijn dromen. Wat stond Fuchs voor ogen?
Ergens, in het park van Sarskoje Selo, loopt Rudi Fuchs onder de kastanjebomen. Hij bezichtigt het elegante slot van Poesjkina. De voormalige directeur van het Amsterdamse Stedelijk Museum mijmert, lezen we in Tussen kunstenaars - Een romance, ‘zoals de taal heeft ook de kunst zich omringd met twijfels en zekerheden.’ Hoe kunnen we de weg nog vinden, vraagt Fuchs zich in Poesjkina af, ‘naar een verdiepte hartstocht tegenover de geschiedenis en het heden?’ Wat is ‘eigenlijk de zin van dit razende theater’?
Sinds de Documenta van 1982 heeft Fuchs, die dat jaar in Kassel artistiek leider was, zich meermalen somber uitgesproken over de moderne kunst. Hij vindt alles te snel gaan. Dat is in tegenspraak met kunst, omdat die nu eenmaal traag gaat, vindt hij.
Fuchs citeert met instemming Kierkegaard: ‘Wie met de tijdgeest trouwt, is snel weduwe.’ De mode, of de tijdgeest, is per definitie een slechte leidraad.
| |
| |
Het gaat in de kunst toch niet om het allernieuwste of de mode maar om de kwaliteit? Een museum moet volgens Fuchs een vertragende functie hebben.
Kunstwerken worden langzaam gemaakt, schrijft Fuchs in Recht op schoonheid, een selectie van zijn columns. ‘Maar terwijl iedereen weet dat het lezen van een boek een langzaam proces is, letterlijk het wegen van woorden, heeft de manier waarop wij met kunstwerken omgaan, in de media maar ook in tentoonstellingen, de mensen doen geloven dat kunst een kwestie van een oogopslag is.’ Je moet goed kijken. Er wordt volgens hem vreselijk slordig naar kunst gekeken.
Bas van Kleef heeft Fuchs ooit in de Volkskrant getypeerd: ‘Zijn ogen achter heldere brillenglazen lijken vooral naar binnen te kijken, naar hoe het was en kon zijn als de wereld niet ten prooi was gevallen aan egoïsme, hebzucht en rafeligheid.’ Fuchs is de vleesgeworden emotie; melancholie noemt hij de mooiste der emoties. Volgens Van Kleef wortelt Fuchs' melancholie in een voorbije tijd, in een onbedorven wereld die verloren is gegaan.
Fuchs is in Eindhoven geboren, ‘waar het altijd (als protestants kind) knokken was tegen de roomse overmacht.’ Moeder was van de PvdA, een sociaal geëngageerde vrouw, en vader zat in het kerkbestuur bij de hervormden. Zijn vader was instrumentenmaker bij Philips. Hij wilde dat zijn zoon Rudi ingenieur zou worden, maar hij werd kunsthistoricus. Hij las veel. Op zijn dertiende had de leergierige Fuchs de jeugdbibliotheek uit. Twee keer per week, in plaats van één keer, mocht hij boeken lenen uit de volwassenenbibliotheek.
Halverwege de jaren '70 werd Fuchs directeur van het Eindhovense Van Abbemuseum. Na twaalf jaar kreeg hij het gevoel dat die periode redelijk afgesloten was. In 1987 vertelde hij mij in een interview in de Volkskrant dat hij bij zijn aankomst in het Van Abbe van de universiteit kwam en in wezen van niks wist. Hij verhuisde naar het Haags Gemeentemuseum, een soort rustpunt op de lange weg naar het Amsterdamse Stedelijk Museum, waar hij directeur wilde zijn, wat hij uiteindelijk met een hinkstapsprong ook is geworden.
| |
De moderne kunstenaar is conservatief
In zijn Eindhovense periode was hij ook artistiek leider van Documenta, de vijfjaarlijkse ‘wereldexpositie van eigentijdse kunst’ in het Duitse Kassel. Die opdracht heeft hem zeker getekend. Hij sprak over een post-Documentale depressie. Plots stonden er lange rijen mensen voor de kassa's van de exposities. In een beroemde lezing, tijdens de debattenserie Het laatste woord in de Amsterdamse Balie, viel Fuchs uit tegen het massale gedrang in de musea. Hij tekende een niet eens zo overdreven schrikbeeld van toeschouwers die met petjes op en vlaggetjes in de hand in drommen door de zalen trekken en bij
| |
| |
hun favoriete schilderij uit volle borst een clublied aanheffen. Fuchs is een voorstander van een intieme omgang met kunst. Een museum is geen dierentuin. Alleen naar apen kun je met zijn twaalven staan kijken. ‘Ik ben niet tegen dat vele volk’, zei hij in het voornoemde interview met de Volkskrant, ‘maar ze moeten een voor een komen. Met grote tentoonstellingen bestaat het gevaar dat je vier weken een massa volk over de vloer krijgt voor die ene expositie en dat verder het museum leeg is. Dat is fundamenteel fout: er scheelt iets aan de nieuwsgierigheid. De ideale museumbezoeker is iemand die ronddwaalt.’ Zo iemand komt herhaaldelijk naar het museum.
Een plek waar je kunt ronddwalen, die vond Fuchs in het Haags Gemeentemuseum, waar hij eind 1987 directeur werd. In dat museum kun je verdwalen in onverwachte kamertjes, je hebt er rare corridors, vreemde alkoven, grotere zalen, kleinere zalen, donkere zalen en weer andere waar juist veel licht naar binnen valt. Je hebt een binnenplaats, een tuin, een paviljoen. Het museum is een museum van voor de oorlog gebleven. Het heeft zich niet aan de Amerikaanse museumstijl aangepast. Dat is het spannende aan het Haags Gemeentemuseum. Er is nog traditie.
‘De criticus valt aan’, zei de bekende Oostenrijkse tekenaar en schrijver Günther Brus, ‘de kunstenaar verdedigt.’ Dat duidt, volgens Fuchs, op wat we makkelijk geneigd zijn te vergeten: dat de moderne kunstenaar in diepste zin conservatief is. Het publiek verlangt steeds weer opwinding, verlangt naar beroemdheden en soap. De kunstenaar echter droomt van iets anders, van traditie, van iets wat duurzaam is.
Grote kunstenaars, Mondriaan, Baselitz of Dibbets, die hebben toch altijd de neiging om iets te maken dat altijd zo zal blijven? Ze zijn conservatiever dan we denken. Ze geloven in die vertragende functie. De verwaarlozing van de traditie en de ontembare zucht naar steeds weer iets nieuws hebben tot spectaculaire ontwikkelingen geleid in de museumwereld en tot een achterblijven van informatie over oude kunst. Hoe kun je Mondriaan, Baselitz of Dibbets dan begrijpen? De oudere musea werden ouderwets. Alsof de traditie en de geschiedenis voor eigentijdse kunstenaars geen betekenis hebben.
Volgens Fuchs moet je op alle gebieden eigentijds kunnen denken. Als je met moderne kunst bezig bent, dan denk je daar eigentijds over. Je moet eigenlijk alles in musea vanuit de moderne kunst benaderen. Moderne kunst is voor Fuchs ‘datgene waarin zichtbaar wordt wat vandaag kennelijk de esthetische en artistieke benaderingsmanieren van de werkelijkheid zijn.’ Alles heeft een eigentijdse argumentatie nodig, er moet een reden zijn om iets te tonen. Veel musea zijn ontstaan uit een renaissancistisch idee van een soort gezamenlijkheid. De dingen hoorden bij elkaar. Het waren curiositeiten- of kunstkabinetten. In de twintigste eeuw werd het museum een verzameling van afdelingen van specialisten. Er is geen samenhang meer.
| |
| |
Musea zijn vaak veel te neutraal. De meeste musea zijn immers op de wand gericht: mooie, vlekkeloos witte muren. Waarom moeten alle musea op elkaar lijken? En waarom zou kunst in de twintigste eeuw alleen maar op een witte wand kunnen gedijen? De naoorlogse musea hebben zich aangepast aan de Amerikaanse kunstenaars die op steeds maar groter formaat gingen werken. Pollock of Stella. Ze hebben zich van de traditie losgemaakt. Fuchs heeft er nooit een geheim van gemaakt het oneens te zijn met de overaccentuering van de moderne kunst. De scheiding tussen oude kunst en eigentijdse kunst is ontstaan door het museumwezen en door het afnemend besef van historische relativiteit.
| |
De ruggengraat van de kunst tonen
Fuchs is geen missionaris, zoals Jan Hoet, maar een moralist. Hij kan, zoals de voormalige directeur van het Amsterdamse Rijksmuseum Henk van Os, helder en precies formuleren. Zijn denkbeelden worden echter niet altijd goed begrepen, niet omdat hij het niet goed heeft geformuleerd maar omdat wat hij zegt in de oren van sommigen enigszins oubollig klinkt. Sommigen wilden hem daarom weg. Hij heeft uiteindelijk zelf zijn koffers gepakt.
Toch had Fuchs maar één doel in Amsterdam: hij wilde het mooiste museum voor moderne kunst inrichten. Volgens Fuchs is ‘de cirkel rond’. Het einde van de eeuw betekende wellicht ook het eind van een stijl, de stijl moderne kunst. De kunstenaars van zijn generatie hadden de moderne kunst tot het summum van rijkdom en doorwrochtheid opgevoerd. Moderne kunst is een stijl, zoals barok of gotiek, alles zit erin, abstract, conceptueel, geometrisch, expressionistisch, mythologisch.
Het Stedelijk moest de ruggengraat van de kunst tonen. Exposities als ‘Het Materiaal’ of ‘Coupletten’, of de keuzes die hij Harry Mulisch of koningin Beatrix liet maken, waren vingeroefeningen die een voorsmaakje konden geven wat er mogelijk zou zijn als het Stedelijk werd uitgebreid. Fuchs liet ‘het heterogene van het museum zien, het fragmentarische en pluriforme.’ Hij was op zoek naar ‘een grammatica of een choreografie van de voorwerpen.’ Maar dat artistieke uitgangspunt viel niet bij iedereen in goede aarde. Paul Groot schreef in het tijdschrift Archis dat hij Fuchs' ‘visuele bloemlezen’ en zijn enscenering van een dialectiek tussen de kunstwerken (‘het converseren van kunstwerken’) vreselijk onbenullig vond.
Het waren, zei Fuchs, ‘proefopstellingen zoals in de scheikunde’, denkoefeningen voor zijn ‘mooiste’ museum van de moderne kunst. Zo leerde hij de collectie kennen, verzekerde hij mij toen ik hem over die onbenulligheid sprak voor de Volkskrant: het waren voorstudies. De verzameling moest in een heldere en verhalende structuur aan het publiek getoond worden. Hij heeft het wel vaker over vertellen, over het narratieve van de verzameling. Er
| |
| |
is geen museumdirecteur die zoveel heeft geschreven als Rudi Fuchs. Zijn verzamelde essays Tussen kunstenaars - Een romance nemen 830 dichtbedrukte pagina's in. Hij is, schrijft galeriehouder Milco Onrust in zijn voorwoord van Recht op schoonheid, ‘een oplettende voorbijganger’. Met de blik waarmee hij kunst bekijkt, aanschouwt hij de wereld. Waarom zou je dikke catalogi maken, die niemand leest, met loodzware teksten? Fuchs schrijft liever een novelle.
Zijn omgang met kunstenaars noemt hij ‘een romance’. In het voorwoord van zijn gebundelde essays, die hij ‘ter herinnering’ opdraagt aan zijn Leidse hoogleraar en leermeester Henri van de Waal (1910-1972), vertelt hij over de vriendschap. Lang geleden dacht hij nog dat een criticus omwille van de harde objectiviteit vriendschappen met kunstenaars zou moeten vermijden. Maar in de praktijk van zijn werk in musea kwam niets van dat voornemen terecht. Daarom noemt hij zich geen criticus.
Zijn romance met de kunst vindt plaats in musea, ateliers, in landschappen, op reis. Hij heeft steeds zijn notitieboekje bij zich. Fuchs heeft maar één obsessie: uitleggen, in detail, hoe het zit met kunstwerken. Hij heeft iets van een predikant: hij gelooft dat mensen die naar kunst kijken daardoor betere mensen worden. Kunst, vindt Fuchs, ondermijnt vooroordelen en ondergraaft vaste patronen.
| |
Zoet als het water van een fontein
Het is belangrijk dat er goed naar kunst gekeken wordt. Het museum is voor Fuchs niet louter een plaats waar het nieuwe zich kan manifesteren, maar vooral ‘een school waar je je ogen leert gebruiken.’ Fuchs betreurt dat kunstwerken vaak zo slordig en oppervlakkig beoordeeld worden. Bovenal is hij een observator. Kunst is fysiek. Wie kijkt, beseft dat hij met iets tastbaars te maken heeft. Met grote regelmaat fulmineert Fuchs tegen de vervuiling en de lelijkheid, tegen geluidsvervuiling, modern straatmeubilair en lelijke lichtreclamebakken, maar ook tegen ‘de postmodernistische potpourri’ en de mercantiele flauwekul. De kwaliteit van de wereld waarin wij ons dagelijks bewegen neemt af. Het recht op schoonheid noemt hij ‘een menselijk grondrecht’. Lelijkheid moet volgens Fuchs verboden moeten worden.
Fuchs, die ook tentoonstellingen maakte in het Turijnse Castello di Rivoli, is een hartstochtelijk lezer van Pier Paolo Pasolini, zo maakt hij duidelijk in zijn essay ‘Man van smarten: Pier Paolo Pasolini’. Het gedreven moralisme in Pasolini fascineert hem. Hij heeft er veel steun in gevonden in zijn omgang met kunst en kunstenaars. Vooral in Pasolini's weemoed, ‘die alleen een dichter kan verwoorden’
Dat heeft Fuchs ook, weemoedige herinneringen, waarmee hij naar zijn zeggen niets kan beginnen omdat hij geen kunstenaar is. Toch probeert hij
| |
| |
die weemoed te verwoorden, maar dan krijgt hij te horen dat hij niet zo sentimenteel moet zijn. Pasolini had het over de morele verslonzing, over de manier waarop de moderne maatschappij vrij meedogenloos met het verleden is omgegaan. Alles moet weg. Maar herinneringen kun je niet uit je hoofd snijden. Herinneren vereist een soort vertraging in de geest. ‘Bijna niets is meer langzaam zoals, om met Pasolini te spreken, niets meer zo zoet klinkt als het water van het dorpsfonteintje in Friuli (waar Pasolini over dichtte).’
Zonder de kunst, weet Fuchs, zouden we nog meer vergeten. Dan wordt ons denken en ons kijken nog slonziger.
| |
Bibliografie
rudi fuchs, Tussen kunstenaars - Een romance, De Bezige Bij, Amsterdam, 2002, 830 p. |
rudi fuchs, Rechtop schoonheid, De Bezige Bij, Amsterdam, 1999, 160 p. (Zie ook de bespreking van dit boek door ingeborg walinga, ‘Zondagse preken’, in: Ons Erfdeel, jg. 42 (1999), nr. 4, pp. 599-600.) |
|
|