Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||
Van ‘aliéné’ tot ‘outsider’
| ||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||
Willem van Genk, ‘Cubaanse luchthaven’ ca. 1975, 81 × 91 cm, gemengde techniek op board, © Stichting Collectie De Stadshof Zwolle.
Het Gentse museum, genoemd naar zijn stichter, werpt zich met soortgelijke initiatieven steeds meer op als een internationaal centrum voor outsiderkunst en geschiedenis van de psychiatrie. De stichter zelf, Joseph Guislain, wordt meestal wat minder belicht. Toch was deze psychiater één van de figuren die de bakens hebben uitgezet voor een wetenschappelijke en menswaardige behandeling van geesteszieken. Het is in zijn geest dat het Museum Dr. Guislain verder werkt. | ||||||||||||||||||||
Morele behandelingJoseph Guislain (1797-1860) werd kort na zijn dood ‘de Belgische Pinel’ genoemd, naar Philippe Pinel, de arts die in het revolutionaire Frankrijk de ‘gekken’ uit hun ketenen had bevrijd. Meer dan een kwarteeuw had Guislain op de bres gestaan om het lot van geesteszieken (aliénés) te verbeteren. Hij was de stuwende kracht achter de ‘Belgische wet op de behandeling van krankzinnigen’ (1850). Bij leven kreeg hij veel erkenning maar vrij snel na zijn dood raakte hij in vergetelheid. In de tweede helft van de 18de eeuw veranderde, onder invloed van de ideeën van de Verlichtingsfilosofen, de houding tegenover ‘gekken’. Verlich- | ||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||
te geesten keerden zich tegen de mensonwaardige behandeling van geesteszieken in gevangenissen en middeleeuwse krochten - vastgeketend, verwaarloosd, uitgebuit, te kijk gezet. Er woei een nieuwe wind door Europa, een nieuwe ideologie, een nieuwe menselijkheid. De rede zou triomferen, zelfs de ‘verduisterden van geest’ zouden weer tot rede gebracht worden. Er was hoop: een nieuwe therapie, de morele behandeling, en een nieuw instrument, het asylum of retreat. In Engeland en Frankrijk waren er al in de 17de eeuw asielen voor geestesgestoorden, uitgebaat door privé-personen die gegoede patiënten opvingen. Afzondering van de buitenwereld zou heilzaam werken. Het was ook de tijd van de beginnende medische specialisatie. De meest vernieuwende gedachte was ongetwijfeld dat ‘zotten’ geestesziek zijn - ziek van geest, dùs te genezen. In Engeland keerden midden 18de eeuw doorgaans religieus geïnspireerde leken zich af van brutale dwangmiddelen en weinig werkzame fysieke middelen (aderlatingen, purgeer- en braakmiddelen). Ze ruilden ze in voor ‘morele’ (psychologische) middelen: de geesteszieken uit hun ziekmakende omgeving halen, opnemen in een liefst op het platteland gevestigde leefgemeenschap, hen vriendelijk en zachtaardig behandelen; hun vertrouwen winnen door direct persoonlijk contact, inwerken op hun rede en emoties. Dit ‘moral treatment’ werd door artsen overgenomen. Philippe Pinel (1745-1826) trok de meeste aandacht. Krankzinnigheid was, stelde hij, een mentale stoornis en moest dus met mentale middelen genezen worden. Belangrijkste instrument daarbij was het asiel, met de geneesheer in de centrale rol. De arts moest dwingende autoriteit uitstralen, door zijn moreel gezag greep krijgen op de gealiëneerden en hun ziekelijke waanideeën doorbreken. Hij moest door arbeid en verstrooiing hun dwangmatige gedachten afleiden. Het was niet meteen een medische behandeling, maar wel een hele vooruitgang; het begin ook van empirische observatie en rationele verklaring. Het therapeutisch optimisme was groot, het asiel werd geïdealiseerd. Dit gebeurde ook in de VS, waar begin 19de eeuw verscheidene landelijk gelegen asielen werden opgericht. | ||||||||||||||||||||
Hokken van onreinheidIn Vlaanderen werd de beweging op gang gebracht door kanunnik Petrus-Jozef Triest (1760-1836), oprichter van de congregaties ‘Zusters van Liefde’ en ‘Broeders van Liefde’, die zich inzetten voor de misbedeelden, en Joseph Guislain. Ze bevrijdden de Gentse geesteszieken uit ketenen en krochten, introduceerden de morele behandeling, ijverden voor een nieuwe wetgeving en richtten een moderne instelling op. Guislain, die uit een welgestelde architectenfamilie kwam, koos voor de geneeskunde. Een keuze die mee bepaald werd door het bezoek dat hij als | ||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||
Sava Sekulic, ‘Zonder Titel’, 1987, gemengde techniek op bordkarton, © Stichting Collectie De Stadshof
jongeman aan het Geeraard de Duivelsteen had gebracht. In dat dertiende-eeuwse slot in het centrum van Gent namen de Broeders van Liefde sinds 1815 de zorg op zich voor de daar opgesloten ‘gekken’. Het bezoek aan dat slot had hem, schreef hij later, diep geraakt: ‘slecht verzorgde zieken, walgelijk, bedekt met ongedierte, opgesloten in hokken waarvan de onreinheid ieder denkbeeld te boven gaat. (...) Slecht gevoed, beroofd van alle troost, verlaten, vergeten zelfs van hun bloedverwanten en hun vrienden, sterven zij op het einde op een ellendige wijze, bij gebrek aan zorgen en bijstand.’ Guislains felle kritiek op de toestand in het Duivelsteen liet het Gentse stadsbestuur niet onverschillig. Triest, die ook al had geklaagd over de mensonterende omstandigheden in het slot, kreeg zijn zin. In 1828 werden de krankzinnigen overgebracht naar het voormalige Alexianenklooster dat was omgebouwd volgens de principes van Guislain (afzonderlijke afdelingen voor verschillende categorieën krankzinnigen, zaal voor medische behandeling, badtherapie,...). Guislain werd aangesteld als hoofdgeneesheer. De congregatie leverde verplegers en opzichters, Guislain bracht zede beginselen van moderne geestesziekenzorg bij. Ook op nationaal gebied wierpen de inspanningen van Guislain hun vruchten af. In 1841 stelde de regering een commissie aan waar Guislain deel van uitmaakte. Het rapport van de commissie was vernietigend. Tweederde van de instellingen was in handen van particulieren die er geld uit klopten. Bijna overal ontbrak het aan medische zorg, registers werden slecht bijgehouden, naar de gealiëneerden werd ternauwernood omgekeken. Er moest dringend gesaneerd en ‘moreel’ behandeld worden. | ||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||
In 1846 kwam er een wetsontwerp dat in 1850 in de reeds vermelde wet uitmondde (in Frankrijk kwam er een krankzinnigenwet in 1838, in Nederland in 1841). Het was een grote vooruitgang: geesteszieken kregen meer bescherming en rechtszekerheid; hospitalisatie en therapie werden omschreven, de taak van de geneesheer en zijn relatie tot het bestuur afgebakend, en alle instellingen kwamen onder toezicht van de regering. In Gent hakte het stadsbestuur, na jarenlange discussies en onder grote druk van Guislain, die in de gemeenteraad zetelde, in het begin van de jaren vijftig de knoop over de verhuizing van de geesteszieken definitief door. Er kwam een modelinrichting voor mannelijke geesteszieken, gebouwd naar de geneeskundige en architecturale opvattingen van dokter Guislain. Een ‘oord van morele en fysieke opvoeding’ (Burggraeve, p. xxx) voor niet bemiddelde, Oost-Vlaamse gealiëneerden. Eind 1857 betrokken 294 zieken het nieuwe ‘Gesticht der krankzinnige Mans aan de Brugsche Poort’, in de volksmond al snel Saint-Guislain genoemd. Het grootste deel van het negen hectare grote terrein werd in beslag genomen door velden, tuinen en binnenkoeren. En ook de architectuur werd, zoals toen min of meer gebruikelijk, afgestemd op de behandeling. Luxe paste niet voor deze ongelukkige mensen, maar elegante eenvoud die rust en sereniteit uitstraalde en aangename gevoelens opwekte. Veel zon en tuinen, comfortabele zitbanken. Overdekte promenades om ook bij slecht weer te kunnen wandelen. Alles wat aan een gevangenis kon doen denken, moest aan het oog onttrokken worden; het ijzerwerk voor de ramen werd in decoratieve motieven verwerkt. Het gesticht groeide uit tot een klein dorp met een eigen boerderij, bakkerij, wasserij, weverij, smederij, kleermakers- en schrijnwerkersatelier, fanfare en zangkoor. Orde en discipline waren van groot belang. Woelige zieken kregen dril; in uniform en met houten geweren marcheerden ze geregeld door de instelling. | ||||||||||||||||||||
Draaistoel en surprisebadAanvankelijk ging Guislain ervan uit dat krankzinnigheid een stoornis was van het verstand, de rede. Hij deed een beroep op het oordeels- en redeneervermogen van patiënten, probeerde hen met logische argumenten van hun dwalingen af te helpen. Later raakte hij ervan overtuigd dat geestesziekte een stoornis van het gemoed is, dat verstandelijke stoornissen slechts een gevolg zijn. Geen storing van de rede, maar ‘een kwetsuur van de gevoeligheid, een pijn van de gevoelens, een phrénalgie’ of morele pijn (Leçons orales, II, 138). Guislain sloot fysieke oorzaken (ondervoeding, alcoholisme, syfilis, aandoeningen van de baarmoeder, roken, koffiedrinken...) niet uit, maar hechtte veel meer belang aan ‘morele’ oorzaken. Tegenslag, vooral financiële en familiale | ||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||
Theo, ‘Hitler’, © Stichting Collectie De Stadshof.
tegenspoed; wanhoop, droefheid, angst, spanning. Sterke prikkels veroorzaken pijn, de morele gevoeligheid (‘la sensibilité morale’) raakt overprikkeld. Door die overgevoeligheid worden stilaan alle prikkels als pijnlijk ervaren. Geestesziekte is een reactie daarop. Tweederde van de geestesstoornissen is het gevolg van een morele (psychische) oorzaak; een stelling waarvoor je ‘als arts moed moest hebben om ze te ontwikkelen’, merkte de met Guislain bevriende arts Burggraeve op. Aangezien bij de meeste geestesziekten mentale pijn aan de basis ligt, moeten bij de behandeling humanitaire daden een grote rol spelen. Van groot belang zijn: een goed klimaat, orde, regelmaat, netheid en een gezonde en gevarieerde voeding. De zieken menslievend behandelen, hen altijd zachtmoedig toespreken. Verzorgers mogen geen ‘blikken van vraakzugt of van enige onnoodige strengheid in hunnen oogen laten doorschitteren’, nooit met hen spotten of om hun eigenaardigheden lachen. Ze moeten hen ‘onophoudelijk tot bezigheden aanwakkeren’, hun vertrouwen winnen om aan de arts te rapporteren. Geweld mag alleen gebruikt worden ‘in geval van dringende noodt en altijd zonder slagen of stooten of eenige blijkenvan gramschap en nog min van vrees’ (Reglement). Guislain onderscheidde morele en fysieke behandelingsmiddelen. Arbeid was het belangrijkste therapeutische middel. Verder kon de aandacht van de geestesziekte worden afgeleid door lichaamsbeweging, zoals wandelen en dansen (vooral walsen), of door geestelijke inspanning, zoals lezen, schilderen, muziek beluisteren, kaartspelen. | ||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||
Wat de ‘fysieke’ middelen betreft, maakte Guislain gebruik van verzachtende en verdovende middelen (opium, kamfer, muskus, digitalis, belladona) en in uitzonderlijke gevallen ook van aderlatingen, braak- en purgeermiddelen. Sommige patiënten werden met poeders en zalven bewerkt om jeuk, irritatie of ontstekingen te verwekken die hen moesten afleiden van hun obsessie. Veel mislukkingen, schrijft Guislain, ‘maar ook enkele mooie resultaten’. Het belangrijkste fysieke middel was het bad. Warme en koude baden, onderdompelingsbaden, krachtige bestraling met koud water. De jonge Guislain was een groot voorstander van het surprisebad. De zieke werd een bruggetje opgestuurd met in het midden een hokje waarvan de vloer onder zijn gewicht bezweek: plons! Het therapeutische effect was ‘gebaseerd op de angst van nakende verstikking’. Intense gevoelens konden een versterkende werking op de geest hebben en de ‘morele’ schok kon de betovering verbreken. Sommige médecins aliénistes vuurden onverwacht een wapen af naast het oor van de patiënt. Samen met andere confraters gebruikte de jonge Guislain ook brutale confrontaties met de werkelijkheid en listige procédés (iemand die denkt dat zijn benen van glas zijn een schop tegen de schenen verkopen; een dissectie of begrafenis ensceneren van iemand die denkt dood te zijn). Guislain sloot patiënten op in de donkere kamer, nooit meer dan drie dagen aan een stuk, maar wel soms wekenlang. De Tranquilizer van Rush, een stoel waarop de ‘patiënt’ lange tijd werd vastgebonden, sprak hem minder aan omdat de zieke wordt beroofd van iedere fysieke vrijheid en hij in Gent te veel mensen gezien heeft die blijvend met gebogen knieën liepen en altijd maar gingen zitten. Daar kan een mens zich iets bij voorstellen. Zeker tot midden jaren twintig maakte Guislain gebruik van de draaistoel. Vastgebonden patiënten werden minutenlang rondgedraaid. Volgens Guislain was dat ‘een van de meest efficiënte dwangmiddelen omwille van zijn onaangename effecten’. Hij liet een dertigjarige man die niet wilde eten elf minuten lang rondzwieren. De man braakte overvloedig en ‘at van dan af met de grootste volgzaamheid’ (Guislain 1826, p. 15). Beetje bij beetje zag Guislain van dergelijke dwangmiddelen af.
Bij de lectuur van Guislains magnum opus, de Leçons orales sur les Phrénopathies, vallen naast zijn scherpe observatievermogen, grote analysekracht en gezond verstand ook de onwetendheid op. De aliënisten stonden voor een zware taak: orde scheppen in een bijna onoverzichtelijke chaos van symptomen. Het is een voortdurend aftasten, een aarzelend gezoek naar mogelijkheden en oplossingen. | ||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||
Anoniem, ‘Tweeling van de Amsterdamse burgemeester Jacob de Graeff’, 1617, olieverf op paneel, © Rijksmuseum Het Muiderslot.
Guislain had oog voor de kwalijke gevolgen van industrialisatie en urbanisatie. Maar armoe was volgens hem geen directe oorzaak van de aliënatie, alleen maar een predisponerende factor. Armoe verzwakt het organisme, windt het op, deprimeert mentaal. Guislain wees de westerse beschaving met de vinger. Het aantal geesteszieken was toegenomen door excessen van plezier, geraffineerde genietingen en liederlijkheid, débauche crapuleuse. Door de grotere welvaart waren mensen delicater geworden, minder bestand tegen tegenspoed. Guislain, een vooraanstaand burger, vond ook dat het ontstaan van de notie ‘recht op arbeid’ te veel ‘agitatie veroorzaakt(e)’. Hij was tegen meer vrijheid en rechten voor het volk, tegen emancipatie van vrouwen en kinderen, klaagde de alomtegenwoordige geldzuchten het egoïsme aan enveroordeelde ontevredenheid over de situatie waarin men geboren is. Hij zag de toekomst zwart in, verwees naar de ondergang van ‘Babylonië, Ninive, Carthago en Rome’ (Leçons orales, II, p. 22). Guislain was een sociaal bewogen, religieus geïnspireerd arts en hervormer. Zijn ideeën en behandelingsmethoden waren innoverend voor Vlaanderen, maar de meeste werden eerder elders bedacht en toegepast. Hij maakte daar ook geen geheim van, in zijn geschriften en lessen verwijst hij voortdurend naar anderen, hun technieken, successen en tegenslagen. Guislain deed voor België wat Pinel en zijn leerling en opvolger Jean-Etienne Esquirol voor Frankrijk hebben gedaan. Wat de ontwikkeling van de psychiatrie betreft was hij een overgangsfiguur, samen met anderen vormde hij de verbinding tussen de ‘morele behandeling’ en de organisch-neurologische benadering, de ‘wetenschappelijke’ psychiatrie. | ||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||
Het Museum Dr. Guislain bevindt zich in de J. Guislainstraat 43 in Gent. Meer informatie over de tentoonstellingen en het museum zelf kun je telefonisch verkrijgen op het nummer 0032-(0)9-216.35.95 of via e-mail op info@museumdrguislain.be. Zie ook www.museumdrguislain.be | ||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|