| |
| |
| |
Dode giraffe in het preparateursatelier in Artis © Paul Louis Steenhuizen / Nederlands Fotoarchief.
| |
| |
| |
Het principe van de nieuwsgierigheid
Macaber en vrolijk bioloog Midas Dekkers
Geerdt Magiels
werd geboren in 1956 te Wilrijk. Studeerde biologie en (wetenschaps)filosofie aan diverse universiteiten in Vlaanderen en Groot-Brittannië. Publiceerde o.a. ‘Het brein. Honderd jaar na Freud’ (1999) en schrijft over wetenschap voor de ‘Standaard der Letteren ’.
Adres: geerdt.magiels@pandora.be
De biologie is een wetenschap met een eigen status. Ze bestudeert het leven op deze aarde en daar komt nogal wat bij kijken. Ze strekt zich uit van de grenzen tussen leven en niet-leven tot het eindpunt van deze zin, en verder. Van micro-organismen tot poëzie, van oervormen van leven tot de uitingen van de menselijke cultuur. Bij pogingen om het leven te begrijpen heb je fysica nodig en chemie, maar ook wiskunde en wat geologie en aardrijkskunde. Met de evolutie van de vele levensvormen en hun biotopen schrijf je geschiedenis. En van de fysiologie van planten en dieren loopt een ononderbroken lijn naar die van de homo sapiens, met onontkoombare gevolgen voor de geneeskunde. De biologie van het gedrag van dieren gaat onmerkbaar over in de psychologie en de sociologie van de mens. De ecologie knoopt dat alles bij elkaar in één gigantisch systeem waarin leven en niet-leven onlosmakelijk verbonden zijn en onherroepelijk op elkaar aangewezen.
Er is dus maar één biologie, net zoals er maar één psychologie is, zoals Konrad Lorenz al zei in 1940. Geen aparte bio- of psychologie voor platwormen, voor vogels, voor vissen, voor negers, voor blanken, er is zelfs geen aparte dierenpsychologie te onderscheiden van de mensenpsychologie. Dat was ook het uitgangspunt van Dick Hillenius, Nederlands beroemdste schrijvende bioloog, aan een van wiens boeken de titel van dit artikel werd ontleend. Hillenius was ook de leraar en het grote voorbeeld van Midas Dekkers, de schrijver-bioloog die zijn fakkel overnam.
| |
De natuur als schouwtoneel
Dekkers is sinds jaar en dag vaste columnist in het Nederlandse radioprogramma ‘Vroege Vogels’, tussen acht en tien op zondagochtend, en dat is zijn wekelijkse platform voor dwarse stukjes, gebundeld in een handvol handza- | |
| |
me boekjes, zoals De koe en de kanarie, De mandril en de gnoe of De beste beesten. Die hebben dikwijls dieren als uitgangspunt maar gaan ondertussen eigenlijk altijd over de mens zelf. Of zoals hij het zelf zegt: ‘Al die verhalen over planten en dieren zijn eigenlijk slechts interessant als ze in wezen iets met de mens te maken hebben, als mensen er iets mee gedaan hebben, ze bedreigd of gered hebben, als ze ze in de koekenpan hebben gesmeten en lekker klaargemaakt, als er een mooi verhaal van gemaakt werd. Want eigenlijk zijn de mensen alleen maar geïnteresseerd in waarom ze hier zijn.’ En daar gebruiken we de levende natuur bij, als klankbord en spiegel. Tegelijkertijd zijn die columns de proeftuin voor Dekkers' grotere werk, ondertussen uitgegroeid tot een trilogie van stevig onderbouwde, rijk en slim geïllustreerde boeken waarin hij de mens genadeloos dicht op de huid zit.
Midas Dekkers is zonder concurrentie de leukste bioloog van het Nederlandse taalgebied. Zijn stijl is makkelijk herkenbaar: mooi geformuleerd, spits, van vele markten thuis, blijmoedig choquerend. Hij schotelt de lezer stoute beweringen voor die echter altijd gebaseerd zijn op een of andere waarneming uit de harde biologische werkelijkheid van de natuur. En die is wilder en stouter dan menigeen vermoedt. De natuur bestaat niet alleen uit lieve poesjes, machtige neushoorns, oogverblindende orchideeën en majestueuze adelaars. Al die beesten zitten vol teken en andere parasieten, zitten onder de schurft, worden genadeloos door allerlei roofdieren opgevreten of door schimmels al dan niet levend verteerd. In de natuur wordt meer gestorven dan geleefd. Van de miljoenen vogeltjes die in mei blij uit hun ei gekropen zijn, is er in november nog slechts een fractie in leven en de winter zal genadeloos de rest van de tol opeisen.
In zijn geschriften duwt Dekkers de menselijke cultuur met de neus op de natuurlijke brij. Figuurlijk, en dikwijls ook letterlijk. Hij heeft, zoals de meeste biologen, evenveel aandacht voor de doorgaans minder smakelijk bevonden kant van de natuur: uitwerpselen, ingewanden, slijm en snot. Wie in zijn neus begint te peuteren, ontdekt een heel nieuwe fascinerende wereld. Dat alleen al is interessant en het feit dat neuspeuteren niet mag, maakt het nog boeiender. Zo kijken biologen naar de wereld en Dekkers is geen uitzondering.
| |
Bij de beesten af
In zijn eerste uitstap naar de aard van de menselijke natuur verkende Dekkers de grenzen tussen mens en dier. Lief dier is ondertussen meer dan tien jaar oud en aan een dertiende druk toe. Mensen houden van dieren. Katten en honden worden vaker gestreeld dan vrouwen of mannen. En dikwijls gaat het verder dan strelen, de intiemste plekjes worden niet gemeden. Integendeel, bestialiteit is van alle tijden, maar ook een taboe dat met de mantel der liefde
| |
| |
bedekt blijft. Dekkers schreef met dit boek een schitterende en sympathieke apologie voor afwijkende voorkeuren. Dankzij zijn nuchtere verstand en de objectieve biologische kijk, belaadt Dekkers niemand met schuld. Hij demonstreert hoe vaag de grenzen zijn tussen erotiek, sensualiteit, liefde en seks. Je kunt zonder opwinding een kind maken, terwijl een nacht zonder aanraking juist hoogst opwindend kan zijn. Seks - en bestialiteit als ondervorm daarvan - behoort voor een groot deel tot het rijk van de fantasie. (Er wordt meer over seks gepraat, gedacht, gedroomd en gefantaseerd dan er in werkelijkheid aan gedaan wordt.) En in het rijk van de fantasie regeert de kunst. Zolang er verlangens zijn, hoe vreemd of vuig ook, zijn er kunstenaars geweest om ze in woord en beeld vorm te geven. Dat zie je ook in het boek. Zoals bij alle boeken van Dekkers is ook hier minstens zoveel tijd gekropen in het verzamelen van de illustraties als in het documenteren van de tekst, een absolute meerwaarde voor de kracht van het betoog. En de kern daarvan is duidelijk: zolang geen van de betrokkenen eronder te lijden heeft, is feitelijk geen enkele vorm van seks ziek, slecht of gek. Een mensenpenis verdwijnt in het niets in de weidsheid van de varkensvagijn, dus wat is het probleem?
| |
Tot het bittere einde
Dekkers' volgende boek, De vergankelijkheid (1997), begint en eindigt eigenlijk bij de schrijver zelf. Die was vijftig geworden, stond op de top van de levenstrap, keek terug op zijn jonge leven en ging van dan af de dood tegemoet. Dat beeld ontleent hij aan oude volkse symboliek, die hij met moderne biologische gegevens invult. Met zijn eigen ondergang voor ogen mijmert hij, gestoffeerd met feiten en weetjes uit de harde biologische realiteit, over de vergankelijkheid van het bestaan. Het leven is een seksueel overdraagbare, ongeneeslijke aandoening die onherroepelijk fataal afloopt. De dood is zelfs niet de keerzijde van de medaille, ze prijkt er in het midden op, verguld en wel. Je bent nog maar goed en wel geboren of je begint al af te takelen. En de een zijn dood is de ander zijn brood. In de natuur is dat letterlijk te nemen. Dat houdt het eeuwig wentelende wiel van het leven aan de gang en doet ondertussen de meest wonderlijke levensvormen ontstaan. Het is wat het leven op aarde maakt tot wat het is.
Hoewel de dood op elke bladzijde meekijkt, is De vergankelijkheid in wezen een zeer toekomstgericht en optimistisch boek. Het begint dan ook met een fijne beschrijving van de mensenbaby als larve, want dat zijn we allemaal geweest bij het begin. (Terugblikkend vind je hier al thema's die in zijn nieuwste boek breder worden uitgewerkt.) Hulpeloos en naakt als hij geboren wordt, kan een baby nauwelijks iets van zichzelf: niet eten, niet zitten, niet staan, niet praten. De blijdschap van jonge ouders gaat niet over die hopeloos hulpeloze gehandicapte in een rolwagentje, het enige interessante
| |
| |
Midas Dekkers (o1946).
aan een baby is zijn of haar toekomst. Daar zijn baby's ook op gemaakt. Met een luchtalarm-achtig gekrijs dat is ontworpen voor het leven in de savanne, trekken ze de aandacht. Ze manipuleren hun ouders. Ze parasiteren om zo snel mogelijk groot te worden. Zodra de kinderen op eigen benen kunnen staan, zijn hun ouders eigenlijk biologisch overbodig geworden. Na de puberteit zouden die net zo goed kunnen oprotten en ten prooi vallen aan de roofdieren. Maar nee, in onze hoogtechnologische samenleving met hygiëne, dokters en stijgende levensverwachtingen, blijven we leven tot ver voorbij onze biologische versheidsdatum.
| |
De levende ruïne
Maar Dekkers blijft niet bij biologische veroudering. Hij heeft het ook over gebouwen en steden in verval. De ruïne en het wrak hebben iets fascinerends. Ze zijn boeiender dan een nieuw gebouw of een platgerestaureerd schilderij. Nieuw is niet half zo leuk. Er is minder aan te zien en te beleven, want het heeft geen geschiedenis. Niet verwonderlijk dat een bioloog iets heeft met geschiedenis, de biologie is het interessantst vanuit het oogpunt van de evolutie.
De plaats ontbreekt om de stortvloed van perspectieven van Midas Dekkers hier weer te geven: in dierentuinen staan bedreigde diersoorten voor je neus uit te sterven. Natuurbeschermers zijn tegennatuurlijk, want zij proberen het status quo in het reservaat te behouden. De mens is geen vleeseter
| |
| |
maar een aaseter. Veel van ons voedsel is rot spul (wijn, bier, haring, kaas, ...), we steken het verval in onze mond. Restaureren is eigenlijk een vorm van vervalsen. Uitademen, en ook lijnen, is een aanslag op het milieu. Niets blijft zoals het was. Dat is de natuur.
We kunnen ons tegen de nakende ondergang verzetten. Men heeft dat eeuwenlang geprobeerd met bidden en andere offergaven. Maar God of de goden - als ze al bestaan - luisteren niet. Met bidden kun je het einde niet uitstellen, dat heeft Galton in 1872 statistisch al bewezen. En wat heb je eraan als je oud wordt? Een winnaar kun je de langst overlevende moeilijk noemen, krom en ontkalkt zonder tanden in een instelling. Trouwens, je bent tegen die tijd toch al lang niet meer dezelfde. Huid en haar, bloed en darmen zijn ondertussen al tientallen keren vervangen. Je bent elke dag nieuw.
De vervulling van het leven is het verval. Het leven is een hete druppel op een koude plaat. En dus kun je er maar beter van genieten, zolang het duurt. En genieten van het langzaam veranderende perspectief dat je hebt op het leven terwijl je zelf langzaam ouder wordt. Bij elke stap richting graf word je steeds meer jezelf. Tot je met jezelf versmelt. En dan is het volbracht.
| |
Kleine, lieve parasieten
Ook in zijn nieuwste boek De larf betreedt Dekkers ongewoon terrein met zijn eigenzinnige, geestige en een beetje grimmige pen. In dit boek kijkt de bioloog naar dat deel van de mens dat tot voor kort uitsluitend bestudeerd werd door psychologen, psychiaters, sociologen, filosofen, antropologen, peda- en andere -gogen: het kind.
Al de theorieën van die ‘gogen’ spreken elkaar tegen en dat kan natuurlijk niet. De meeste zijn bovendien op drijfzand gebouwd. Van Rousseau tot Steiner, van Oei ik groei! tot Spock, het spreekt elkaar maar tegen en heeft alleen goede bedoelingen gemeen. Voor een bioloog is het anders heel simpel. Een kind is een larf, het is helemaal geen mens. Zoals een rups geen vlinder is. En een rups heeft geen behoefte aan vleugels of voortplantingsorganen, een rups moet zo snel mogelijk een dikke vette rups worden die zich kan verpoppen tot een vlinder en die moet dan weer niet eten, maar juist rondvliegen en zo snel mogelijk veel seks hebben met andere vlinders. Een kind moet eten en groeien en leren en daar is het heel goed in, van zichzelf. Wat al die pedagogische theorieën ook vertellen.
Elk kind begint met één bevruchte eicel en die is slimmer dan alle slimme geleerden van de wereld samen, want die ene cel weet in negen maanden tijd hoe ze een hele baby moet bouwen. In de buik van een vrouw groeit een kind zonder dat je er ook maar iets aan hoeft te doen. Maar als het na negen maanden naar buiten komt, dan denkt iedereen dat die baby opeens niet meer weet hoe het verder moet. Dan gaan ze opeens boeken lezen en dan moet hij steeds
| |
| |
gewogen worden en rondgereden en later naar school en opleiding en zo verder. Waarom zou hij of zij niet zelf weten hoe het verder moet? En je ziet ook dat, hoe je een kind ook opvoedt, wat je er ook aan doet, het gewoon keurig een heel ontwikkelingsschema afwerkt: lopen, staan, talen leren, puber worden. Of je het nu opvoedt of niet. Er wordt nog altijd gemoord, gelogen en bedrogen, er wordt gestudeerd, gewerkt, verzorgd en liefgehad, wat de pedagogen eeuwenlang ook geprobeerd hebben.
| |
Pamperpraat
Niet alleen de pedagogen komen er bij Dekkers bekaaid af, ook de ontdekker van de seksualiteit bij het kind, Sigmund Freud, krijgt het hard te verduren. De basis van de theorieën van Freud is dat dingen die in je jeugd zijn gebeurd in je latere leven van enorm belang zijn, en dat zijn dan vooral seksueel getinte dingen. Freud is ervan overtuigd dat we al heel jong seksuele gevoelens hebben. Zuigen en kakken gaan gepaard met erotische gevoelens. Als er in de ontwikkeling daarvan iets misgaat, dan zwaait er als volwassene wat voor je psychische gesteldheid. Dat dit je reinste flauwekul is, valt volgens Dekkers eenvoudig aan te tonen: in een kind is nauwelijks een druppeltje geslachtshormoon te vinden. En als er geen geslachtshormonen in een kind zitten dan kan dat kind ook geen seksuele gevoelens hebben, laat staan dat die seksuele gevoelens in de war kunnen raken, laat staan dat je daar op latere leeftijd nog last van zou kunnen hebben. Toch werkt die onzin nog steeds door, de mensen geloven nog steeds dat kinderen seksuele gevoelens kennen terwijl naar Dekkers' smaak een kind net zo weinig behoefte heeft aan seks als een rups. Een kind is een jeugdstadium en een jeugdstadium heeft maar één taak en dat is zo snel mogelijk op te groeien, volwassen te worden en dan pas aan seks te gaan doen.
| |
Ironisch meesterschap
Dekkers is een meester in de macabere ironie. Maar zijn ironie is nooit gratuit en steeds gebaseerd op een zeer grondige kennis van de biologie en een verbazingwekkende brede vertrouwdheid met sociologie, psychologie en literatuur. Krijgt hij nooit het verwijt dat hij met zijn cynisme en zwarte humor de schoonheid van de dingen kapotmaakt? Dekkers: ‘Of het nou cynisch is of niet, is niet de vraag, wel of het waar is of niet waar. Schiet je er iets mee op of schiet je er niets mee op? En je kunt natuurlijk naast elkaar de waarheid zien en toch je oude gevoelens blijven koesteren. Je kind als een larve zien, een worm die nog mens moet worden, maar dat neemt niet weg dat je dat kind uit de wieg kunt halen en helemaal verrukt kunt zijn over die mooie grote ogen en die kleine vingertjes en teentjes en het tegen je blote vel houden en dat kleine mensenhartje voelt kloppen waarover je opgetogen kunt zijn. Dat
| |
| |
kan toch perfect naast elkaar bestaan?’ Je wordt gemanipuleerd waar je bij staat, maar je weet het en je vindt het aangenaam. En hetzelfde kun je van, bijvoorbeeld, verliefdheid zeggen.
Dekkers' ironie dient niet om te behagen. Ze ontstaat uit een onblusbare, principiële nieuwsgierigheid, waarvoor geen onderwerp te moeilijk of te onbespreekbaar is. Zo haalt hij veel heilige huisjes onderuit. Zijn provocatieve aanpak zet je aan het denken en schort het gemakkelijke oordeel op. Hij toont speels en nuchter aan dat de gemiddelde kijk op mens en dier, op de natuur en kinderen, op seks en dood, niet deugt. Bovendien doet hij het zo dat je daar heel vrolijk van wordt.
| |
Bibliografie
midas dekkers, De larf. Over kinderen en metamorfose, Contact, Amsterdam, 2002, 288 p. |
midas dekkers, De vergankelijkheid, Contact, Amsterdam, 1997, 256 p. |
midas dekkers, Lief dier. Over bestialiteit, Contact, Amsterdam, 1992, 224 p. |
|
|