Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Stedelijke wildheid
| |
De wildernis uit de belle époqueTerwijl machthebbers vanaf de Oudheid er reeds verzamelingen van levende dieren op nahielden, ontstond de eerste echte publieke dierentuin pas in 1794 in Parijs.Ga naar eind(2) Na de Revolutie werden de dieren uit de koninklijke menagerie van Versailles geconfisqueerd en overgebracht naar de Jardin des Plantes in het hartje van Parijs waar het publiek ze kon bewonderen. In de loop der jaren werden de collecties verrijkt, onder meer door de napoleontische campagnes, en werd een superbe architectuur gecreëerd. Met haar kronkelende paadjes en rustieke paviljoenen contrasteerde de Ménagerie du Jardin des Plantes fel met de klassieke Franse tuin. Ze werd een model voor de rest van Europa. Na Londen (1828) en Dublin (1831) waren Belgische en Nederlandse steden er al vroeg bij om, geïnspireerd door Parijs, een dierentuin op te richten: | |
[pagina 4]
| |
De Egyptische tempel in de zoo van Antwerpen - Foto J. Decreton.
Amsterdam in 1838, Antwerpen in 1843, Brussel en Gent in 1851, Rotterdam in 1857, Luik in 1861 en Den Haag in 1863. In tegenstelling tot de Parijse dierentuin die een staatsinstelling is, betrof het elders veelal initiatieven van plaatselijke notabelen. Tot op vandaag blijven vele dierentuinen uit die periode eigendom van een particuliere société zoologique. Helaas werd in Gent, Brussel, Luik en Den Haag de zoo na een aantal decennia om financiële redenen gesloten en de oude diergaarde van Rotterdam verdween bij het bombardement van mei 1940. Maar de twee fraaiste voorbeelden van negentiende-eeuwse dierenparken zijn bewaard gebleven: Amsterdam en Antwerpen. Beide dierentuinen lagen aanvankelijk net buiten de grenzen van de toenmalige stad en boden een poort naar een andere wereld. Behalve een jardin animalier, trof de bezoeker er ook een plantentuin, een muziekkiosk en een congreszaal aan. Naast een plek ter lering en vermaak van de burgerij was de zoo tevens een wetenschappelijke instelling. Een zoölogisch en geologisch museum ontbraken niet, evenmin als een voortreffelijke bibliotheek. Hoewel elke dierentuin een palimpsest van verbouwingen en aanpassingen is, is in Amsterdam en Antwerpen veel van de oorspronkelijke architectuur uitzonderlijk goed bewaard gebleven. De gebouwen getuigen vandaag misschien van verouderde opvattingen over het tentoonstellen van dieren, | |
[pagina 5]
| |
maar vanwege hun historische en esthetische kwaliteiten worden ze de laatste jaren terecht wettelijk beschermd. In Amsterdam zorgde de Nederlandse architect G.B. Salm tussen 1865 en 1885 voor een aantal indrukwekkende realisaties, zoals de bibliotheek, de ledengebouwen, de bruggetjes over de vijvers en vooral het aquarium. Het was een van de eerste en meteen ook grootste ter wereld. Neoklassiek van opzet maar hypermodern qua technologie, werd dit gebouw uit 1882 toonaangevend voor gelijkaardige realisaties in Europa en daarbuiten. In 1995 werd het vakkundig gerestaureerd. In Antwerpen zijn niet alleen de gebouwen, maar is het hele park beschermd als monument. Daardoor moeten hedendaagse vormgevers de behoeften van het dier zien te verzoenen met de waarde van de historische gebouwen. Doorgaans lukt die verzoeningspoging uitstekend. Een van de opmerkelijkste gebouwen in de Antwerpse zoo is ongetwijfeld de Egyptische tempel van Charles Servais uit 1856. Met zijn hiërogliefen, wandschilderingen en papyruszuilen, beantwoordde het perfect aan de oriëntalistische smaak van die tijd. Aanvankelijk werden er olifanten, giraffen, neushoorns, zebra's, kamelen, dromedarissen en antilopen in ondergebracht, maar in 1988 werd het gebouw helemaal gerestaureerd en sinds 1999 fungeert het als centraal baken binnen een veel ruimer perk voor de Aziatische olifanten. Het parfum van de belle époque bleef behouden, maar nu met betere leefomstandigheden voor de dieren. | |
Een modernistisch unicumKritiek op de negentiende-eeuwse kooi-inrichting kwam er al vroeg. In de eerste decennia van de twintigste eeuw keerde men zich af tegen de veel te kleine kooien en het principe van ‘een exemplaar per diersoort per kooi’. Kooien moesten groter worden om dieren toe te staan in sociaal verband te leven. De Duitser Karl Hagenbeck, directeur van de zoo in Hamburg, ging nog een stap verder door de traditionele kooi om te toveren tot een Frei Anlage, een zo natuurlijk mogelijke omgeving waarin de dieren vrij konden bewegen en waar de tralies vervangen waren door natuurlijke barrières zoals grachten en wallen.Ga naar eind(3) Zijn revolutionaire ideeën zouden pas vanaf 1970 algemene ingang vinden, maar in de periode ervoor zien we interessante, alternatieve pogingen om de negentiende-eeuwse zoo te verbeteren. Net zoals fabrieken en appartementsblokken onderging de zoo in het interbellum de invloed van het modernisme. Modernistische architectuur ging ervan uit dat de levenskwaliteit van mensen in een industriële samenleving verbeterd kon worden door een transparante bouwkunst, gebaseerd op het principe dat functie en vorm één waren. Dit gold evenzeer voor het welzijn van dieren in gevangenschap. In plaats van krappe kooien die aanleiding gaven tot stereotiep gedrag en hoge mortaliteit, moesten er ruimere perken | |
[pagina 6]
| |
Gravure van ‘Artis’, de Amsterdamse zoo, door W. Hekking Jr. (1872).
komen, met grotere groepen dieren en stimuli ter verrijking van het gedrag. In vele dierentuinen leidde dat tot kooien waar stalen ladders, klimtouwen, tractorbanden en plastic bidons hun intrede deden. Hoe onnatuurlijk dergelijke objecten volgens hedendaagse maatstaven ook lijken, destijds streefde men er natuurlijk gedrag mee na. Modernistische zoo-opvattingen bleven doorgaans beperkt tot aanpassingen binnen de dierentuin. Maar Diergaarde Blijdorp in Rotterdam is een unicum omdat hij geheel en al teruggaat op een modernistisch ontwerp uit 1938. Nadat de oorspronkelijke Rotterdamse zoo te verouderd werd geacht, besloot men om elders in de stad een volstrekt nieuwe dierentuin op te richten. Architect Sybold van Ravesteijn ontwierp een complex van gebouwen waarin dieren konden genieten van overvloedig licht en lucht. Met zijn centrale as en Rivièra Hall was de zoo strikt symmetrisch van opbouw, maar Van Ravesteijns voorliefde voor krommen, golven en sobere decoratie geven het geheel ook vandaag nog een aangename dynamiek. Zijn opzet was niet om dieren in een nep-natuurlijke omgeving te plaatsen, maar om ze zo onder te brengen dat ze optimaal konden leven en bekeken worden. Op de achterwanden van de kooien werden daarom geen landschappelijke trompe-l'oeils geschilderd (die eerder de bezoeker dan het dier de illusie van wildernis moesten schenken), maar sober geschakeerde kleurvakken die rust en ruimte suggereerden. | |
[pagina 7]
| |
Blijdorp opende in december 1940. Elders in de stad was in datzelfde jaar de oude zoo verwoest door de Duitse bombardementen. De carnivoren had men bij die gelegenheid preventief moeten afmaken om hen het ontsnappen te beletten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren een aantal dierentuinen getuige van wel meer dramatische gebeurtenissen. Omdat de Amsterdamse zoo zich vlakbij de jodenwijk bevond, konden vele tientallen joden onderduiken in de oude gebouwen van de zoo en zo aan de vervolging ontkomen. In Antwerpen daarentegen werden na de bevrijding collaborateurs opgesloten in leegstaande kooien en voor hun stadgenoten te kijk gezet. Na de oorlog werd het modernistische programma verder gerealiseerd. Daarbij werd men geholpen door de toegenomen kennis over het gedrag van dieren. Pas in het laatste kwart van de twintigste eeuw komt er een kentering en herontdekt men de Frei-Anlagen van Hagenbeck. | |
Survival of the fittestDe laatste decennia zijn vele grote dierentuinen opnieuw aan opmerkelijke veranderingen onderhevig.Ga naar eind(4) Omdat de ethische kritiek op het opsluiten van onschuldige dieren steeds luider weerklinkt, doet de zoo er alles aan om zijn imago te verbeteren. Daarbij wordt gewezen op de educatieve functie van de zoo en zijn rol voor het behoud van biodiversiteit (via fokprogramma's en herintroductie van bedreigde diersoorten). Bezoekers die via televisie, internet en reizen vertrouwd zijn geraakt met dieren in het wild, stellen ook andere eisen aan de inrichting van de dierentuin. Terwijl Nederland met figuren als Niko Tinbergen, Adriaan Kortlandt, Jan van Hooff en Frans de Waal een lange en wereldvermaarde onderzoekstraditie heeft op het vlak van dierengedrag (vooral met betrekking tot mensapen), is in Vlaanderen de laatste vijftien jaar een sterke belangstelling voor dierenrechten gegroeid (o.a. door de Gentse moraalfilosofen Etienne Vermeersch en Johan Braeckman, door de actiegroep Gaia en door het bijzonder militante Animal Liberation Front). Dat laat natuurlijk sporen na in het denken over dierentuinen. De Nederlandse ethologie is gegroeid in nauwe samenhang met de ontwikkeling van Burgers' Zoo in Arnhem, waar een groep chimpansees al vanaf de jaren zeventig wordt geobserveerd. De zoo hielp de wetenschap vooruit, maar de wetenschap hielp ook de zoo vooruit. In België publiceerde de jonge Gentse filosoof Koen Margodt The Welfare Ark: suggestions for a renewed policy in zoos (2000) waarmee hij een betere levenskwaliteit voor dieren in gevangenschap bepleit. Een aantal trends kunnen worden vastgesteld. Ten eerste streeft men niet langer naar een exhaustieve collectie. De zoo is niet langer een ark van Noach waar elke soort vertegenwoordigd moet zijn, maar een plek waar een aantal dieren zo optimaal mogelijk gehouden worden. Zo heeft het Noorder Dierenpark | |
[pagina 8]
| |
De zoo in oorlogstijd: Vlaamse collaborateurs opgesloten in de Antwerpse kooien.
in Emmen (nabij Groningen) bewust gekozen voor minder soorten, maar in betere omstandigheden. Men zoekt er vergeefs naar leeuwen, wolven of mensapen, maar vindt er wel tien nijlpaarden en honderd bavianen. Een dergelijke selectiviteit creëert inderdaad nieuwe mogelijkheden: in plaats van een enkele zielige olifant, kan de zoo het zich permitteren om een sociale groep van twaalf te houden. En met succes: tussen 1992 en 2000 werden er negen Aziatische olifanten in gevangenschap geboren. Apenheul in Apeldoorn gaat zelfs nog een stap verder door zich uitsluitend toe te leggen op primaten (o.a. gorilla's, wolapen, bonobo's) en hen in natuurlijke omstandigheden te laten leven. Dierentuinen leggen zich daarnaast in toenemende mate toe op kweekprogramma's en wetenschappelijk onderzoek. Planckendael, de dependance van de Antwerpse zoo nabij Mechelen, heeft een van de grootste sociale groepen van bonobo's in gevangenschap en is op wereldschaal toonaangevend wat betreft gedragsstudies van deze merkwaardige chimpanseesoort. Tevens is deze instelling stamboekhouder van het internationaal fokprogramma voor bonobo's. Ook Apenheul onderscheidt zich door zijn bijzonder succesvolle kweekresultaten. Daarnaast is het duidelijk hoe de traditionele kooi verder vervangen wordt door zeer ruime perken, waarin vaak meerdere diersoorten samen voorkomen (zoals een ‘Afrikaanse savanne’ waarin zebra's, giraffen en struisvogels samen rondlopen). In Apenheul zijn er zelfs gedeeltes waar bezoekers dezelfde ruimte delen als de dieren en fysiek in contact kunnen komen met meer dan honderd doodskopaapjes. | |
[pagina 9]
| |
Het meest extreme voorbeeld van modern zoo-beheer is echter Burgers Zoo in Arnhem. In de laatste vijftien jaar heeft men er maar een handvol nieuwe eenheden gebouwd, maar ze behoren wel tot de grootste en spectaculairste ter wereld. In 1988 opende Burgers' Bush, een tropische oerwoud van anderhalve hectare waarin de bezoeker vrij kan rondwandelen tussen exotische planten, vogels, reptielen, amfibieën en waterpartijen. Het is niet langer een kooi, maar een autonome habitat, een klimatologisch geconditioneerd ecosysteem waarin de bezoeker ondergedompeld wordt. In 1994 wordt het tropische vocht van de Bush aangevuld met de droge hitte van Burgers' Desert, een replica van het milieu uit Arizona. Naast fauna en flora van deze woestijnstreek, wordt ook een tex-mex-achtig sfeertje gecreëerd middels een taco-bar en andere inheemse elementen. Burgers Zoo gaat de weg op van wat sociologen recent de ‘disney-ization’ van de dierentuin hebben genoemd: themaparken die zo realistisch zijn dat ze de werkelijkheid overtreffen.Ga naar eind(5) Hyperrealisme dus. Of zoals de Franse antropoloog Marc Augé opmerkte met betrekking tot Center Parcs: ‘i1 n'y a plus d'autre réalité que le décor.’Ga naar eind(6) In 1999 ging Burgers' Ocean open: een tropisch aquarium van acht miljoen liter, ramen van 3,5 centimeter dik, waarvan het grootste venster 120 vierkante meter beslaat. Men ziet er een strand, een lagune, een koraalrif... Ooit was het Amsterdamse aquarium toonaangevend in Europa, meer dan een eeuw later neemt Burgers' die rol over. De keerzijde van deze ontwikkelingen is het prijskaartje. Dergelijke themaparken zijn miljoenenprojecten geworden en de concurrentie met andere spelers in de vrijetijdssector is moordend. Terwijl elk van de grote dierentuinen in Vlaanderen en Nederland moeiteloos een miljoen bezoekers per jaar verwelkomt, trok de Antwerpse zoo vorig jaar toch aan de alarmbel: de investeringen (ende daaraan verbonden risico's) om een dergelijk bezoekersaantal te blijven halen, zijn eenvoudigweg hallucinant geworden - terwijl het gaat om dezelfde dieren als honderd jaar geleden... In die zin doen Nederlandse en Vlaamse dierentuinen precies hetzelfde als dieren in het wild: vanuit hun voorgeschiedenis telkens weer een beetje beter proberen te zijn dan de rest om te kunnen overleven. Het is een bikkelharde strijd waar alleen the fittest, zij die het meest aangepast zijn aan de gangbare smaak, kunnen triomferen. |
|