Ons Erfdeel. Jaargang 45
(2002)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 795]
| |
was geen van beide. Hij was geen ‘overwinnaar’, want in en na 1830 kon hij eerder tot het kamp van de orangisten worden gerekend. Hij was geen ‘avonturier’, want hij ondernam geen initiatieven om de gevolgen van de revolutie ongedaan te maken: hij hield zich na 1830 geruime tijd op de achtergrond en legde zich in de jaren veertig voorzichtig en stilletjes bij de stand van zaken neer. Zijn gezondheidstoestand liet hem bovendien ook niet meer toe om zich nog voluit te engageren. De loopbaan van Leonard du Bus de Gisignies in de jaren vóór 1815 was enerzijds wel succesvol, maar anderzijds nu ook weer niet zo spectaculair. Zijn ‘goede’ afkomst (rentmeesters die - uiteraard! - rijk werden) en zijn ‘geslaagde’ huwelijk (een gematigd progressieve schoonvader die voor de band tussen oud en nieuw zorgde) openden in de prille postrevolutionaire periode de nodige deuren. Leonard du Bus de Gisignies studeerde rechten, ging in de ambtenarij en klom stapsgewijze hogerop. Zijn voorbeeldige staat van dienst zorgde er verder voor dat hij bij de aanvang van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden op heel positieve wijze werd beoordeeld, zodanig dat zijn neestem ten aanzien van de grondwet niet als hinderpaal werd gezien bij de verdere uitbouw van zijn loopbaan. Dit voorbeeld toont nog maar eens aan hoe onterecht achteraf stellingnames uit 1815 als ‘voorafspiegeling’ van 1830 werden gebruikt. Het hoogtepunt uit de loopbaan van Leonard du Bus de Gisignies is ongetwijfeld zijn benoeming tot Commissaris-Generaal van Nederlands-Indië. Van 1825 tot 1830 vertegenwoordigde hij het hoogste koninklijke gezag in die Nederlandse kolonie. Zijn voornaamste impliciete opdracht was het amalgaam tussen Noord en Zuid verder gestalte geven: als ‘Belg’ op de hoogste post in wat tot dan toe het privé-jachtterrein voor Noord-Nederlanders was, moest hij gestalte geven aan één van de voornaamste dromen van koning Willem I. Het draaide echter anders uit: zowel door tijdgenoten als latere publicisten werd zijn aanstelling negatief geïnterpreteerd. Wat wist een ‘Belg’ immers af van Nederlands-Indië in het bijzonder en van koloniaal beheer in het algemeen? De expliciete opdracht van Leonard du Bus de Gisignies was de sanering van de koloniale, openbare financiën. Een slimme zet van de koning: lukte het, dan sloeg de koning een dubbele slag: naast de sanering zelf, had hij het Zuiden voor zijn koloniaal project warm gemaakt en erbij betrokken; lukte het niet, dan kon hij de ‘Belg’ Leonard du Bus de Gisignies met alle kritiek en haat laten overladen. Leonard du Bus de Gisignies stond in Nederlands-Indië voor een quasi onmogelijke taak. Enerzijds moest hij afrekenen met de openlijke en verborgen tegenwerking van de administratie, zowel ter plekke als in het moederland. Anderzijds kreeg hij onvoldoende tijd om met resultaten voor de dag te kunnen komen: de koning en zijn omgeving waren te ongeduldig en de politieke polarisatie tussen Noord en Zuid ondergroef verder zijn moreel gezag. Zijn nogal aparte aanpak (de beslissingen over de grote lijnen van het beleid beschouwde hij als zijn taak; alles wat eerder operationeel was, was de taak van zijn ambtenaren) maakte de situatie er niet eenvoudiger op. Uiteindelijk werd Leonard du Bus de Gisignies in het voorjaar van 1830 naar de Nederlanden teruggeroepen. Du Bus de Gisignies was verbaasd dat hij niet onmiddellijk in zijn vroegere functie van provinciegouverneur werd hersteld. Nog voor hij zich met zijn gedwongen afzijdigheid had verzoend, brak de revolutie van 1830 los. Voor Leonard du Bus de Gisignies was de keuze eenvoudig: op het Noorden hoefde hij niet meer te rekenen en in de eerste fase bood het Zuiden hem ook geen perspectieven. Hij trok zich op zijn landgoed in Oostmalle terug en op een paar kleinere opdrachten na, kan zijn carrière daarmee als afgelopen worden beschouwd. Het boek van Bart de Prins over Leonard du Bus de Gisignies is de handelseditie van zijn proefschrift, dat hij begin 2002 in Leiden ter verdediging voorlegde. Het is duidelijk dat het met veel inzet en inleving tot stand is gekomen: de zoektocht naar bronnen en literatuur is erg volledig en de stijl waarin het is geschreven is bijzonder levendig en aangenaam. Toch blijven enkele kritische bedenkingen over na lectuur. Net zoals alle biografen kampt Bart de Prins met het probleem dat niet alle fasen in het leven zijn personage even boeiend en/of even gedocumenteerd zijn. In die zin is het overduidelijk dat de auteur een voorkeur heeft gehad voor de koloniale fase in het leven van Leonard du Bus de Gisignies. Op een corpus van 238 pagina's zijn er niet minder dan 80 gewijd aan de periode vóór 1825: op vele van deze bladzijden komt Leonard du Bus de Gisignies niet voor; het zijn | |
[pagina 796]
| |
beschrijvingen van de algemene geschiedenis van de jaren 1780-1815 en van de toestanden waar Leonard du Bus de Gisignies wellicht mee te maken had, maar waarover geen sporen zijn te vinden. Het gehele werk zou ongetwijfeld aan kracht hebben gewonnen, mocht dit eerste gedeelte korter en krachtiger zijn geschreven. Indien Bart de Prins zijn blik wat meerop het gehele leven van Leonard du Bus de Gisignies had gericht (wat de titel laat vermoeden, maar de eigenlijke tekst niet laat blijken), dan had hij ongetwijfeld meer kunnen halen uit de jaren waarin Leonard du Bus de Gisignies provincie gouverneur was geweest. De provincies mochten volgens de grondwet dan al louter administratieve organen zijn; de koning zag de gouverneurs duidelijk als zijn raadgevers op vele domeinen. In dit eerste gedeelte van deze studie had de positie van Leonard du Bus de Gisignies in Kortrijk ten tijde van de stemming over de grondwet van het nieuwe Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815) ook duidelijker naar voren kunnen komen. Indien Bart de Prins de officiële bronnen daarover had geraadpleegd (de lijsten van stemgerechtigden van dit arrondissement, de lijsten met de aan- en afwezigen en de resultaten van deze stemming), had hij de Kortrijkse stemgerechtigden in hun sociaal weefsel kunnen situeren en had hij de scheidslijn tussen voor- en tegenstanders scherp in kaart kunnen brengen. Doordat Bart de Prins zich voor de jaren vóór 1825 vooral op literatuur richt, leunt hij m.i. ook te veel aan bij het verouderde standpunt waarbij het belang van de taalgrief duidelijk overschat wordt. Maar in de kern van zijn betoog - het koloniaal luik uit het leven van Leonard du Bus de Gisignies - toont De Prins zich op zijn best als historicus. Hij weet duidelijk het evenwicht te vinden tussen de accurate beschrijving van de concrete gebeurtenissen in Nederlands-Indië en de beleidsdaden van Leonard du Bus de Gisignies enerzijds en de inschatting daarvan in de algemene evolutie in de Nederlanden in die cruciale periode 1825-1830 anderzijds. Bart de Prins gaat zo in zijn studie op dat hij zich herhaaldelijk mengt in de debatten waarmee zijn personage te maken had. Hij laat zich regelmatig erg positief uit over Leonard du Bus de Gisignies en ongewild (?) en onbewust (?) plaatst hij zich daarmee in de rij van historici en publicisten die Leonard du Bus de Gisignies reeds eerder beoordeelden. Als lezer word je daardoor meegesleept en wil je met hem de discussie verderzetten, al blijft het zeer de vraag of een historicus van vandaag zich zo empatisch dient op te stellen. Luc François bart de prins, Voor keizer en Koning. Leonard du Bus de Gisignies, 1780-1849, Commissaris-Generaal van Nederlands-Indië, Balans, Amsterdam, 2002, 288 p. |
|