Ons Erfdeel. Jaargang 45
(2002)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 791]
| |
De onmenselijke hardnekkigheid van de OpperopperlanderOp pagina 2376 van de dertiende, herziene uitgave uit 1999, van Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, vinden we de volgende omschrijving van Opperlands: ‘door Battus (H. Brandt Corstius) gevormde ben. voor de verzameling (Nederlandse) woorden die een merkwaardige structuur hebben (b.v. omkeerbaar zijn, maar één bep. vocaal hebben, een groot aantal medeklinkers achter elkaar bezitten, palindromen etc.): Opperlands is Nederlands met vakantie (Onze Taal)’. Dit is alvast een lemma dat bij de volgende uitgave van Van Dale grondig herzien moet worden. Opperlands is veel meer dan een verzameling curieuze Nederlandse woorden, het is een heel specifieke omgang met de Nederlandse taal en de woorden van het Nederlands die geresulteerd heeft in een eigen taalkunde en vooral een eigen letterkunde. Het is een levenshouding, een obsessie, een maniakaal gezoek naar en uitvinden van buitengewone letter-, woord- en klankcombinaties.Ga naar eind(1) Bovendien is het niet meer Opperlands, maar Opperlans. De d is verwijderd uit de spelling, omdat die ook niet opduikt in de uitspraak. Trouwens, er is ook niemand die HollanDs zegt, of NederlanDs. Opperlans is een sport, omdat het met ‘willekeurige, zelfopgelegde, absurde handicaps’ te werk gaat en zoveel mogelijk zinloze inspanningen wil leveren die resulteren in zo verbijsterend mogelijke, onnuttige taalbouwsels. Zoals de zin waarvan de opeenvolgende woorden beginnen met de opeenvolgende letters van het alfabet (‘Als behaarde chimpansees door een fantastisch gelukkig huwelijk idyllische jongeren krijgen, laat ma na over pa's quotum ruzieachtige stekeligheden te uiten, vermits wederzijdse x-chromosomen ijverig zijn’), of het woord dat het hoogste aantal medeklinkers na elkaar heeft (angstschreeuw, knechtsschmink), of het vinden van woorden waarvan de onderdelen elkaars tegengestelden zijn (bas-alt, boven-laag, leed-vermaak, oud-heden, Zee-land, vakantiewerk, boos-aardig, genees-lijk). Zoals in elke vorm van topsport wil de echte Opperlander altijd beter presteren, de grenzen telkens verder verleggen (grenzen verder verleggen is fout Nederlands maar perfect correct Opperlans). Zo zoekt de Opperlander naar woorden waar drie delen in zitten die elkaar opheffen: Zee-meer-min, waar-schijn-lijk, stop-ga-ren en ge-ze-ik. Een gewoon acrostichon is niet voldoende voor de Opperlander, hij maakt het Opperlans-dubbel-acrostichon, het SALAMADER-acrostichon speciaal, en het acrostichon aan vier kanten plus diagonalen. De alliteratie (‘Adriaan articuleert Afrikaans adembenemend’) wordt opgewaardeerd tot ralliteratie, waarbij in elk woord twee lettergrepen moeten beginnen met dezelfde letter (‘zeezieke zeezwaluwen, zachtzinnige zaalzusters’) en tot illiteratie, waarbij alle woorden van een tekst een bepaalde letter moeten bevatten. Het anagram is het uitgelezen speeldomein van de Opperlander. Tenor en toren, is een kleinigheidje. Trein, met inert, inter, reint, riten en trien is al wat anders. Rente, met enter, entre, neert, renet, reten, terne, treen en teren, is veel opvallender. Het meest in het oog springende is eskort, met koerst, koerts, korset, korste, kortse, koster, kotser, koters, kroest, kroets, kroste, krotre, okerst, orkest, rotkes, sektor, stoker, stroek, stroke, tokers, trekos. Een tweeëntwintigvoudig anagram. Als je in dezelfde topliga wilt meespelen, probeer maar eens een vijftienvoudig anagram van beeldroman te maken. Of schrijf een vergelijkbare zin waarin elk woord gevolgd wordt door zijn anagram: ‘In nachtelijke kieljachten rukten Turken gisteravond onverstandige donkere Koerden uit hun onstabiele asielboten.’ ‘Subtiel besluit: kletsnatte kletstante debuteert beteuterd met: Adriaan, naai dra! Palmolie uit oliepalm als lampolie voor olielamp! Hete thee en mondiale limonade.’ Opperlans is (een) kunst. Het dient nergens toe. Het is een volkomen zelfgenoegzame bezigheid die geen enkele legitimatie behoeft, het hoeft aan niemand rekenschap af te leggen voor het feit dat het ‘meligheid ten top gedreven (is), teken van taalmoeheid, decadentie, zinloos tijdverdrijf, oppervlakkige gijntjes, of geintjes, verspilde tijd en moeite.’ Het Opperlans beantwoordt alleen aan zijn eigen kwaliteitseisen: als iets leuk is, dan is het goed. Wat kan, dat mag, en wat niet kan, dat mag helemaal. De Opperlander is de soevereine heerser over de meest gekunstelde variant van het Nederlands. Als het maar anders, speciaal, aberrant, uitzonderlijk, irrelevant, afwijkend, verrassend, verwonderlijk en curieus is. Het Opperlans speelt in principe alleen met de vorm: de letters, volgorde van klanken, sylla- | |
[pagina 792]
| |
bes, hoeveelheden, combinaties, spelling, verplaatsingen. Het Opperlans beweert zijn neus op te halen voor de betekenis en niks met woordspelingen te maken te hebben, maar dat is natuurlijk een pose. Het leuke van heel wat procédés ligt precies op het betekenisvlak. Kijk maar naar zee-meer-min, of gezeik. Of naar het spel met de collectiefnamen: een stoet bakkers, een bosje bomen, een koppel bazen, een stapel gekken, een dozijn elfjes, een zee meeuwen, een hoop verwachtingen, een strip verhalen, een plaag politici. Als dat geen woordspelingen zijn. Ook het spel met substantieven die als adjectief dienst doen, heeft heel wat semantische implicaties: het lam is lam, het wild is wild, het bont is bont, de mat is mat, de dichter is dichter, de vrijer is vrijer, de teer is teer, het ruim is ruim enzovoort. Eén van de drukst gebezigde Opperlanse procédés is het ruilen van letters. Bijvoorbeeld de b en de h: hoorapparaat en boorapparaat. De vorm van de b en de h is bepaald door hun betekenis, of is het omgekeerd? ‘Soms is het moeilijk uit te maken of iets nu bol of hol is. Daarom is een hobbel in de weg niet een kuil maar gewoon een bobbel. En hoe staat het met bustehouder? Voor de draagster zijn het holtes die zij benut, maar voor de aanschouwer tellen meer de ontstane boltes. Onze taal noemt het ding in alle neutraliteit een bh.’ Het Opperlans is een collectief gebeuren, een volksbeweging, open voor eenieder die graag met taal speelt. De Opperopperlander is natuurlijk Battus, een pseudoniem van Hugo Brandt Corstius. Hij is de grote roerganger, de meest verwoede verzamelaar, de meest creatieve producent, de minst versagende uitvinder, de rattenvanger van Hameln. Hij heeft zijn oorspronkelijke 203 pagina's tellende Opperlandse taal- & letterkunde uit 1981 omgewerkt tot het magistrale 676 pagina's tellende Opperlans! Taal- & letterkunde. Het is een verpletterend boek geworden. Verpletterend wegens de hoeveelheid van het materiaal, de originaliteit van de vondsten, de uiterst consequente toepassing van de procédés, de compromisloosheid waarmee het kleinste, het gekste, het vreemdste taalspelletje uitgediept wordt. De man die dit geschreven heeft, moet knettergek zijn. De lezer die dit boek helemaal van voor naar achter wil lezen, wordt ook knettergek. Ik denk dat je ongeveer een jaar nodig hebt om dit boek echt te kunnen lezen. In kleine dosissen. Als je er te lang in leest, ga je aan een gelijkaardige taaldwang lijden, en ga je van monosyllabische xenogrammen dromen, spiegelzinnen fabriceren, dubbeloppleonasme of plecontaminasme scheppen, van elk woord de letters omkeren, de klinkers weglaten, de optelsom van de plaats in het alfabet maken, woordestafettes in elkaar draaien, gedichten in ee schrijven, enzoverder. Je houdt het niet voor mogelijk wat voor trucs je met het Nederlands allemaal kunt uithalen. Elke pagina is een feest, ook als hij niet met een cijfer, maar met letters genummerd is. De typograaf, Bram van Baal, verdient een speciale Trofee van Verdienste. Die man moet helemaal gek geworden zijn. Jan Flamend battus, Opperlans! Taal- & letterkunde, Querido, Amsterdam, 2002, 676 p. |
|