met borden schnaps en strijkkwintet ‘Correct’?
Mevrouw Vegter betrapt op een autonome oorlogszin.
Nu niets gezegd en paginaatje wit
& messen wetten tegen in de Here gaan.
Alsof ik midden in een gesprek val. Meteen in de eerste regel al wordt iemand aangesproken alsof er een gesprek aan voorafgaat. Wie? We weten het niet. In de volgende regel lijkt een weerwoord te komen. Verderop wordt iemand geciteerd. Zijn de vragen in strofe drie retorisch?
Een sleutel voor het werk van Vegter vind ik in het dialogische karakter van deze ‘particuliere tijding’. Dit en veel andere gedichten wekken de indruk een innerlijke dialoog te zijn, of een dialoog tussen twee vrouwen waarbij er één van beiden bij voortduring aan het woord is. Ook die monoloog heeft het karakter van een zelfgesprek. Het woord dialoog is nog enigszins misleidend omdat meer dan twee innerlijke instanties aan het woord lijken te komen. De verbindingen tussen die instanties zijn veelal niet in de tekst gegeven of gemotiveerd, net zomin als de genoemde verspringingen. Als lezer heb ik wel weet, maar geen kennis van die verbindingen.
Bij herhaalde lezing raak ik overtuigd van de innerlijke noodzaak van de verzen. De fragmenten zijn verbonden met verbindingen die buiten mijn waarneming, buiten de waarnemingen die ik in de tekst kan doen, in het particuliere bestaan van de auteur zijn gefundeerd. Wat werkelijk privé is, is ontoegankelijk omdat het niet hoeft te worden uitgesproken. Probeer op een terrasje of in de trein maar eens een gesprek tussen twee vriendinnen te volgen. Veel woorden, zinnen, flarden, citaten, lachen, zelfcitaten, verzuchtingen, in de rede vallen en alles spreekt tot de verbeelding. Tegelijk wat werkelijk uitgewisseld wordt, de samenhangen die een en ander en die de een met de ander of het andere doen samenhangen, blijven onuitgesproken en voor de luistervink ontoegankelijk.
Van die mechanismen van het gesproken leven maakt Anne Vegter bij het schrijven gebruik. Ze leveren een fascinerende poëzie op die zich laat lezen en herlezen. Opnieuw uitgesproken in de voordracht produceert ze het gevoel van buitengesloten te zijn, dat de onbeschaamde luisteraar in het dagelijks leven, als hij niet geheel ongevoelig is, uiteindelijk ook in zijn greep krijgt. Zou je met verheven mannelijke woorden over deze poëzie willen spreken, zou je zeggen dat Vegter het onuitsprekelijke tot uitdrukking brengt. Vanuit een andere invalshoek kun je zeggen dat zij ervaarbaar maakt dat in een tijd waarin het private tot openbaar vertoon en financieel gewin is geworden, dat wat werkelijk privé is, zich aan toegang en beheersing onttrekt. De titel van haar jongste bundel en de titels van de vier afdelingen indiceren een tijd waarin de beursberichten tot dagelijks nieuws zijn geworden. In de taal van de gedichten is daarvan niets terug te vinden. Het werkelijk particuliere van het leven en van de poëzie zijn vrij van de tijdgeest.
Hans Groenewegen
anne vegter, Het veerde, Querido, Amsterdam, 1991, 37 p.
anne vegter, Aandelen en obligaties, Querido, Amsterdam, 2002, 48 p.