In vroeger werk voelde hij zich telkens gevangen tussen twee polen: de beschaving en de authentieke cultuur van zijn jeugd. Uit zijn autobiografische werken is bekend dat zijn allereerste verhaaltje over indianen ging. Die jeugdige fascinatie voor de oorspronkelijke Amerikaanse bevolking is nooit helemaal verdwenen. Wel groeide het besef dat de cultuur waarvan hij zelf deel uitmaakte, verantwoordelijk was voor de verdwijning van die indianen. Daardoor ontstond een gespletenheid tussen sympathie en respect voor de indianenbevolking enerzijds en het besef van de eigen rol in de teloorgang van hun cultuur anderzijds. Dit inzicht bestond vroeger ook al met betrekking tot de verloedering van de natuur: hij woonde zelf op het platteland, maar moest zich wel met de auto verplaatsen, waardoor hij medeverantwoordelijk was voor de milieuvervuiling: ‘Zelfs wie als beschermer een ongerept gebied betreedt, veroorzaakt de onherroepelijke schending ervan.’
In dit nieuwe boek wordt deze paradox pijnlijk duidelijk. De toerist gaat op zoek naar het ongerepte, maar hij betreedt het paradijs met vuile voeten. In die zin lijkt hij wel een kleine conquistador: de fascinatie voor de Inca- en Mayacultuur leidt tot massatoerisme en zo tot commercialisering en vernietiging van die cultuur, zoals de honger naar goud geleid heeft tot de ondergang van de Inca- en Mayarijken. Het is dan ook geen toeval dat De Wispelaere uitgebreid ingaat op de verhalen over de confrontaties tussen de conquistadores en de indianen.
In die confrontaties kiest De Wispelaere de kant van de verdrukten maar hij doet dat in het volle besef van zijn eigen rol in de verwesterlijking van hun authentieke cultuur. De plaatselijke bevolking kijkt zich de ogen uit naar die rijke westerlingen en probeert een graantje mee te pikken. Dat zij daardoor haar eigen eeuwenoude gebruiken en levenswijze verloochent, is voor haar bijzaak: ‘Wat in onze ogen
Paul de Wispelaere (o1928) - Foto David Samyn.
verloedering is, betekent voor hen ontwikkeling en sociale vooruitgang.’
Paul de Wispelaere creëert in al zijn boeken een pastoraal beeld van zijn jeugd, de periode die dateert van voor de gespletenheid tussen beschaving en authenticiteit. Hij dacht die sfeer teruggevonden te hebben in het Spanje van de jaren vijftig, maar door het massatoerisme is dat verloren gegaan. Nu hervindt hij die authenticiteit in Cuba, Guatemala, Mexico, Bolivia en Peru, maar ook daar dreigt het gevaar van de verwesterlij king: de bevolking leeft in armoede en wil naar Amerikaans model een leven van welvaart en rijkdom. Hij betreurt terecht dat oeroude tradities op het punt staan te verdwijnen, maar tegelijkertijd wordt ook hij verscheurd door het beeld van de jongetjes die de etensresten van iemands bord stelen. ‘Ik haat armoede’ is een veel gehoorde kreet en daar kan je als welgestelde westerse toerist niets tegen inbrengen.
Ondanks alle ellende is Cuba en andere reisverhalen geen pessimistisch boek geworden. Op vele plaatsen geeft De Wispelaere wel blijk van oprechte verontwaardiging en fulmineert hij tegen de veramerikanisering van deze landen (vooral in het verhaal over Cuba, ‘Hasta