righeid en ironie, is deze poëzie van een grote ernst en een ondubbelzinnige explicietheid in zowel stellingname als beeldspraak.
Bloed van vrije onbeschaamde vrouwen
Naar zulke regels hoef je niet te zoeken, ze staan op elke bladzijde.
Maakt deze poëzie een on-Nederlandse in-druk, voor Laroui's proza geldt dat evenzeer, maar om andere redenen. Zojuist vertaald is De tanden van de topograaf, Laroui's debuutroman uit 1996, in Frankrijk bekroond met de Prix Albert Camus. Dat is, in al zijn beknoptheid, een compleet en origineel boek, dat geen enkele last heeft van de onzekerheden en onhandigheden van de modale debuutroman. Wel is er sprake van een overstelpende volheid, van een verhaal dat zich voortdurend in onverwachte richtingen vertakt, maar Laroui, zo blijkt al snel, houdt alle terzijdes en interrupties met achteloos meesterschap in de hand. Ongebruikelijk is deze roman vooral door de vanzelfsprekende manier waarop de auteur ongebreidelde speelsheid combineert met politieke drijfveren. Afwezig is de opgeblazen toon die politiek gemotiveerde auteurs vaak zo potsierlijk maakt; de grillige fantasie die het verhaal in hoog tempo voortstuwt is ook niet een handig middel ter verpakking van een politieke boodschap, een waarschuwing of iets anders galmends, eerder is die fantasie zelf de essentie van de boodschap.
Toch zou ik toon en stijl van De tanden van de topograaf ook niet graag barok noemen: daarvoor is de taalrijkdom ondanks alles te doordacht en te cartesiaans transparant, nooit is er sprake van inefficiënte overdaad of truttige tierelantijnen. Dit boek is een pleidooi voor een onbekrompen geestelijke vrijheid, een demonstratie in het soepel maken van starre schema's en harde ordeningen. In een recent interview verklaarde Laroui dat Diderot en Voltaire, de vrijgevochten maar realistische Verlichtingsdenkers, sinds hij op het Franse Lyceum voor welgestelde kinderen in Casa-blanca kennis met hen had gemaakt, zijn inspirerende voorbeelden zijn, in het bijzonder beider meesterwerken Jacques le fataliste en Candide, en dat is nog altijd heel goed merk baar. En het is ook typerend voor zijn politieke en culturele positie: de thema's die hem bezighouden zijn nog altijd dezelfde waar het in de hoogtijdagen van de Verlichting om ging. Het besef van die continuïteit is bij oorspronkelijk Nederlandstalige schrijvers doorgaans duidelijk minder ontwikkeld.
De tanden van de topograaf begint met een militaire staatsgreep. De verteller is zeventien, begrijpt niet veel van de commotie, maar leert van zijn uitgebluste, verslagen vader hoe je de bedrieglijke idealistische retoriek van de machthebbers tot haar pijnlijke, realistische kern moet terugbrengen. Als lid van de PAP (Partij van de Anti-Publiciteit) houdt hij zich bezig met het verbranden van affiches voor toneelstukken of reclame voor een weekend in de bergen in een chalet van de Franse alpinistenclub. Hij wordt opgepakt en verhoord, komt weer vrij, gaat onder meer als verpleger werken, en vertrekt, als de grond onder de voeten hem te heet wordt, naar Parijs. Intussen horen we dat het zijn vrienden van de PAP, ook allemaal op drift geraakt maar zonder het sceptische talent van de verteller, slecht is vergaan. De een, een radicaal die definitief alle Marokkaanse schepen achter zich heeft verbrand, pleegt zelfmoord. Een ander is als schilder naar Parijs gegaan, waar hij zo schrikt van een Picasso dat hij onmiddellijk teruggaat naar Marrakech, om daar als vroom man in het vrije schilderen alleen nog het werk van de duivel te zien.
De verteller zwalkt heen en weer tussen Marokko en Frankrijk. Als hij teruggaat naar zijn geboorteland is het vanwege het treurige lot van zijn zus, die weigerde zich te laten uithuwelijken, of van zijn vader, die werd opgepakt omdat hij aanstalten maakte tegen de muur van het paleis een plas te plegen, een vorm van hemeltergende heiligschennis waarvoor hij werd opgepakt en in elkaar geslagen, waarna hij ‘verdwijnt’. In het slothoofdstuk zijn het de gruwelijke lotgevallen van een topograaf die de verteller doen besluiten ‘dit keer (...) voor langere tijd’ naar Europa te gaan. Waar zijn geestelijke vader, Fouad Laroui, jaren later dit sprankelende, sarcastische, opstandige boek over zijn lotgevallen zou schrijven.
Cyrille Offermans
fouad laroui, Verbannen woorden, Vassallucci, Amsterdam, 2002, 47 p.
fouad laroui, De tanden van de topograaf, Van Oorschot, Amsterdam, 2002, 164 p. (uit het Frans vertaald door Frans van Woerden)