| |
| |
| |
Johannes Vermeer, ‘De geograaf’, ca. 1668-1669, olie op doek, 52 × 45,5 cm, Städelsches Kunstinstitut, Frankfurt am Main.
| |
| |
| |
‘Ik luisterde ter hoogte van hun heupen’
De keuze van Jozef Deleu
H.H. ter Balkt
De geograaf (Johannes Vermeer)
De blauwwitte tegels lijken, in de diepte,
op de ruiten van het glas-in-loodraam; tussen
halfschaduw en verblinding peinst de geograaf,
staande in de voorjaarszon die hem doorgloeit
en aanspoort, bij de golvingen van 't kleed en
de kast met de globe van Jodocus Hondius, over
de verre wereld van onontdekt land, zijn passer
zwevend als eenmaal de geest boven de wateren.
De geograaf brandt op in zijn inzicht; hoeder
van wat hem bezielt is hij de bleke verzonkene
afgewend van wat voortratelt buiten zijn raam.
Roerloos wacht hij op het kloppen van heldere
tekens; ontdekking en inwijding hem voorzegd
door lentelicht en scheepjes op vloer en muur.
Uit: Laaglandse hymnen II, De Bezige Bij, Amsterdam, 2002.
| |
| |
| |
Paul Bogaert
Men mag er niet aan denken
Men is op versnelling uit.
Men oefent in afwachting een uitspraak
of men staart zo een detail aan
Zelfs voor wie er niet aan went,
is hetzelfde nooit genoeg.
Uit: Circulaire systemen, Meulenhoff, Amsterdam, 2002.
| |
| |
| |
Anneke Brassinga
Roeping
Fluit er een merel, dan voel ik geluk.
Fluit er een merel ten hemel schreiend mooi
in China terwijl ik niet in China ben;
heeft naar verluidt men hier ter stede merels
ook gehoord in het blauwe schemeruur
van 3 Februarij 1603; zal, naar verwacht mag
over zes weken, in mijn tuin hun lied weer
klinken; stel dat ik al op weg zal zijn
gegaan, naar China, of het onbekende
voorbij de grens van mijn bestaan - hoe nu hier
leven zonder geluk? Op eigen kracht te horen
wat de merel zo vaak zong, het moet
volstaan. De oren toegestopt, in stilte,
denk ik dag in dag uit mij in dat ik
die ene ben en steeds een ander,
die urenlang of even maar en waar ook maar
door eeuwen heen geluk heeft en de merel hoort.
Dan vangt in mij misschien het zingen aan.
Uit: Verschiet, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001.
| |
| |
| |
Geert Buelens
Verlies
Er gaat een dag voorbij of
onder veertien verschillende
omstandigheden - dat weet ik
nog zo niet - ontloopt een mens
Ook morgen is hij stervend
Uit: Het is, Meulenhoff, Amsterdam, 2002.
| |
| |
| |
Marijke Hanegraaf
Beginneling
Al is het huis waarin ik geboren ben
verdwenen, in mezelf leidt mijn geboorte
niet als een beeld in mijn herinnering
maar in de veranderingen die zich voordoen.
die beginneling, en die mij lief zijn
ontlokken me, wisselend in de jaren,
mijn aarzelende eerste lachjes.
Uit: Veerstraat, De Arbeiderspers, Amsterdam / Antwerpen, 2001.
| |
| |
| |
Miriam Van hee
vertrek
de kachel was al uitgegaan
de deur stond open en we keken
naar de regen, op mijn knieën zat
de kleine zwarte kater vruchteloos
te spinnen, hij zat er spaarzaam,
hij wist de melk staan en het vlees
en misschien ook wat wij voor hem
verborgen hielden: dat hij
ik herinner mij zijn warmte
op mijn schoot en zijn gespin
toen jij de vensterluiken sloot
en met de sleutels in je hand
mij maande, dra werd het licht
Uit: de bramenpluk, De Bezige Bij, Amsterdam, 2002.
| |
| |
| |
Ramona Maramis
Stilleven
Een boer op rubberlaarzen
vloekt tegen de zon linksboven
Een geile wesp strijkt neer
op versgeplukte abrikozen
De hooibaal vervliegt in de verte
voorts is gras ruimschoots aanwezig
en ligt fruit in diepe slaap
op een verzilverde dekschaal
Uit: Duckstad aan de Amstel, Vassallucci, Amsterdam, 2001.
| |
| |
| |
Patricia de Martelaere
Rood
Ik heb je zo lief dat alles mij pijn doet -
Mozart, de kleur rood, het groeien
van gewassen - en de dood
Zo lief - de wereld loopt over
geschonken door een blinde -
druppelt bloed de overvloed,
en niemand lacht en ieder
alles doet iedereen pijn.
Uit: Niets dat zegt, Meulenhoff, Amsterdam, 2002.
| |
| |
| |
M. Vasalis
Als je me kust, je hand om mijn keel
als werd ik een glas met een levende steel
komt er voorbij de tederheid even
een ogenblik dat ik mijn hele leven
met vreugde bedreigd voel, zo of een reus
na 't drinken, over zijn schouders heen
het glas zal verplettren, tegen de grond
opdat er geen ander meer ooit
uit zal drinken, geen een.
Uit: De oude kustlijn, G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2002.
| |
| |
| |
Rien Vroegindeweij
Waarom ik geen journalist werd
Op zondagavond stonden de mannen
die geen geloof hadden op de kade
met uitzicht op de haven.
Nieuws werd besproken, de doelpunten
van die middag bejubeld of betwist,
Niet de waarheid telde maar het verhaal
Ze zetten hun woorden kracht bij
met de donderslagen van hun gvd's
en schopten met de hakken tegen de muur
van de zaak voor herenmode
waar de kostuums aan haken hingen
als de slachtoffers van een revolutie
Het waren eenvoudige mannen, arbeiders
in manchester pakken, weduwnaars,
ongetrouwde boerenknechten
en hier en daar als miskende intellectueel
Ik luisterde ter hoogte van hun heupen
hoe ze hun eigen mythen schiepen,
waarin een aardappel de gestalte
van een god kon aannemen,
kwade geesten in de gewassen huishielden
en de geschiedenis werd gepeld
als een ui die, zoals bekend, geen kern heeft.
Uit: De middag is een eeuwig heden, L.J. Veen, Amsterdam, 2002.
|
|