Ons Erfdeel. Jaargang 45
(2002)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 721]
| |
Ter sprake
| |
Waarom wij sprekenVoor de uitwisseling van informatie heeft de menselijke soort in lang vervlogen tijden geopteerd voor de spraak. Dat die keuze niet toevallig was, kan worden uitgelegd aan de hand van een simpel gedachte-experiment. Stel dat je van plan bent om een reis te maken naar China en dat je dat aan iemand anders wilt meedelen. Dan volstaat het niet om ergens in je hersenen de boodschap te vormen dat je naar China wilt, want in die puur mentale vorm is de boodschap niet toegankelijk voor de ander. Om het doel van de uitwis- | |
[pagina 722]
| |
seling te dienen zal de boodschap een vorm moeten aannemen die herkenbaar is voor minstens één van de vijf zintuigen waarover de ander beschikt. Naast herkenbaarheid speelt ook de efficiëntie van de productie een rol. De vorm waarin de boodschap wordt doorgegeven moet er een zijn waarvan de productie een grote mate van gecontroleerde differentiatie toelaat. Differentiatie is belangrijk omdat de over te brengen boodschappen een grote mate van diversiteit vertonen; als je iemand wilt duidelijk maken dat je naar China gaat en niet naar de bakker of naar de Ardennen, dan moet je over een systeem beschikken waarin die onderscheidingen gemaakt kunnen worden. Controle is ook belangrijk omdat het systeem anders signalen uitzendt die met de over te brengen boodschap niets te maken hebben. Gegeven die vereisten van waarneembaarheid, differentiatie en controle is het makkelijk in te zien waarom de mens niet gekozen heeft voor een communicatiesysteem dat gebaseerd is op de uitwisseling van geuren. De herkenning ervan is immers problematisch omdat onze reukzin weinig ontwikkeld is, de controle stelt problemen omdat de productie ervan in hoge mate aan onze controle ontsnapt, en de differentiatie is ook al een probleem: hoe zou je bijvoorbeeld door middel van geuren een onderscheid maken tussen komen en gaan of tussen China en de Ardennen? Interessanter als communicatiemedium zijn gebaren. De waarneming ervan gebeurt immers door een zintuig dat wel sterk ontwikkeld is bij de mens (het oog) en de productie ervan laat zowel differentiatie als controle toe. Tegenover die voordelen staan echter ook twee belangrijke nadelen. Voor de productie van gebaren zijn naast het aangezicht vooral de handen belangrijk, en juist die handen hebben we bij zoveel andere activiteiten nodig dat het uitwisselen van informatie letterlijk een verlammend effect zou hebben. Voor de waarneming van gebaren is het bovendien van belang dat de ontvanger van de boodschap zijn blik gericht houdt op het hoofd en de handen van de zender. Gebarentaal is dan ook kostbaar: ze boeit de handen van de zender, ze kluistert de blik van de ontvanger en ze vereist onmiddellijke nabijheid. Interessanter dan gebaren is de spraak. Wat de waarneming betreft hoeft het oor niet onder te doen voor het oog. Het is immers geoefend in het maken van subtiele onderscheidingen, zoals tussen ‘bad’ en ‘pad’, en in het registreren van veranderingen in de tijd, wat van belang is voor de onderscheiding van bijvoorbeeld ‘mat’ en ‘tam’. Wat de productie betreft, staat ons een apparaat ter beschikking dat zich uitstrekt van het middenrif tot de lippen en dat door variatie in de stand van enkele articulatoren (strottenhoofd, huig, tong, tanden en lippen) een grote diversiteit aan klanken kan genereren. Bovendien, en dat is het beslissende voordeel geweest, vereist de productie van spraakgeluiden niet dat andere activiteiten worden stilgelegd. | |
[pagina 723]
| |
Alleen bij het kauwen, het slikken en het hoesten moet het praten gestaakt worden, maar dat zijn activiteiten waar we sowieso slechts een klein deel van de tijd mee bezig zijn. Wat vooral telt, is dat de handen vrij blijven. Het streven naar handenvrije communicatie is dus niet alleen typisch voor de hedendaagse in een file rijdende gsm-bezitter, het was ook een prioriteit voor onze hol bewonende voorzaten. Naast het grotere gemak van de productie speelt ook de eenvoud van de herkenning in het voordeel van de spraak. Het waarnemen van spraakklanken vraagt immers niet die onverdeelde aandacht die het bekijken van gebaren vereist, zodat spraak ook voor de ontvanger ‘goedkoper’ is. Het is dus geen toeval dat de menselijke soort voor de uitwisseling van informatie een instrument heeft ontwikkeld dat gebaseerd is op de productie en de waarneming van spraak. Alternatieve systemen, zoals gebarentaal, zijn daarbij weliswaar niet verdwenen, maar wel gemarginaliseerd of ingeschakeld bij de productie van spraak, ter ondersteuning van wat gezegd wordt. In de loop van de geschiedenis is het belang van spraak bovendien voortdurend toegenomen, niet alleen in die zin dat het een wezenlijk onderdeel is geworden van bijna alle andere menselijke activiteiten, maar ook in die zin dat de spraak zelf het voorwerp is geworden van een aantal ingrijpende veranderingen die haar bruikbaarheid en efficiëntie nog hebben vergroot. Drie daarvan zijn zo belangrijk dat ze de naam ‘revolutie’ verdienen. | |
De drie taaltechnologische revolutiesDe eerste en de oudste taaltechnologische revolutie is de uitvinding van het schrift, te situeren in het vierde millennium voor Christus in de streek van het huidige Irak. Die uitvinding maakte het mogelijk om twee belangrijke beperkingen van spraak te overwinnen. De eerste heeft te maken met de reikwijdte. De uitwisseling van informatie door middel van spraak vereist dat spreker en hoorder zich binnen gehoorsafstand bevinden. Bij geschreven taal vervalt die beperking, omdat de boodschap zelf over grotere afstanden verplaatst kan worden. De tweede heeft te maken met duurzaamheid. Het gesproken woord is vluchtig en dus snel vergeten, terwijl het geschreven woord bewaard kan worden. Het schrift heeft de taal dan ook bevrijd van het hier-en-nu karakter van de spraak. De gevolgen hiervan zijn immens geweest. Het schrift heeft het mogelijk gemaakt om grote hoeveelheden informatie te vergaren, te centraliseren en te verspreiden en heeft daarmee de middelen verschaft voor de organisatie van grootschalige samenlevingen. Een samenleving die het uitsluitend van mondelinge rapportage en overlevering moet hebben, is er immers toe gedoemd om kleinschalig te blijven. Ook voor de talen zelf is de ontwikkeling van het schrift niet zonder gevolgen gebleven. Talen waarvoor geen schriftsysteem ontwikkeld is, zijn gemarginaliseerd en die waarvoor het wel | |
[pagina 724]
| |
ontwikkeld is, zijn gestandaardiseerd. Schrijftaal vertoont immers op zich al minder variatie dan spreektaal, en die tendens tot uniformering werd nog versterkt door het streven van elke grotere samenleving om voor de administratie ervan een en dezelfde taal te gebruiken. Het duidelijkste voorbeeld hiervan is het geschreven Latijn dat zich als voertaal van het Romeinse Rijk en later van de katholieke kerk een positie verwierf die quasi-onaantastbaar leek, tot er zich aan het eind van de Middeleeuwen een nieuwe revolutie aandiende. De tweede taaltechnologische revolutie was de uitvinding van de pers, of om het wat ambachtelijker te zeggen, de ‘boekdrukkunst’. Met de mogelijkheid om teksten in grote aantallen te reproduceren werd de basis gelegd voor de democratisering van de schrijftaal. Wat tot dan toe een communicatiemiddel was geweest voor een kleine kring van ingewijden, is in de eeuwen na de uitvinding van de drukpers gemeengoed geworden. Het gedrukte en in grote oplagen verspreide woord heeft de middelen verschaft voor de opkomst van het protestantisme, voor de verspreiding van het Verlichtingsdenken, voor de democratisering van de politieke besluitvorming en voor de bureaucratisering van de samenleving. Ook deze revolutie is voor de talen zelf niet zonder gevolg gebleven. Het Latijn verloor zijn monopoliepositie, en de diverse volkstalen die tot dan toe slechts occasioneel waren gebruikt voor schriftelijke communicatie, ondergingen op hun beurt een standaardiseringsproces dat uiteindelijk heeft geleid tot de creatie van talen als het Nederlands, het Duits, het Engels en het Frans. Het woord ‘creatie’ dient hier letterlijk te worden genomen. Terwijl het Middelnederlands een verzamelnaam is voor streektalen, die niet scherp kan worden afgelijnd van de Middelnederduitse, geldt voor het Nederlands van de 17de eeuw en later dat het in toenemende mate uniform is voor het hele Nederlandse taalgebied en tegelijk veel duidelijker onderscheiden is van het Duits. De derde taaltechnologische revolutie is op gang gekomen met de uitvinding van de computer. Computers zijn verwerkers van informatie en kunnen veel meer aanvangen met een tekst dan die (honderd)duizendvoudig reproduceren. Van het splitsen in lettergrepen over het signaleren van tikfouten tot het automatisch vertalen toe, het is slechts een greep uit wat er - met een zekere foutenmarge uiteraard - mogelijk is geworden.Ga naar eind(2) Voor het eerst in de geschiedenis is het produceren en verwerken van geschreven taal een interactief proces geworden; de mens heeft daarbij nog steeds het initiatief en de controle, maar hoeft niet langer alle details van de productie zelf uit te voeren, en dat laat zich voelen. Het gebruik van geschreven taal voor informele communicatie bijvoorbeeld had met de komst van de telefoon aan belang en omvang verloren, maar is sinds de invoering van e-mail duidelijk weer in opmars. Nog ingrijpender echter dan de invloed op geschreven taal zal op termijn de impact zijn op de spreektaal. | |
[pagina 725]
| |
Rehabilitatie van de spraakSinds de uitvinding van het schrift heeft de gesproken taal veel van zijn prestige verloren. Mensen zijn natuurlijk al die tijd wel blijven spreken, maar wat echt belangrijk was, werd op schrift gesteld: verba volant, scripta manent. Er valt een hele bloemlezing samen te stellen van zulke zegswijzen waarin de spreektaal wordt voorgesteld als inferieur aan de schrijftaal. Zoals vaak bij dit soort hardnekkige clichés bevatten ze een kern van waarheid. Het schrift had de taal immers bevrijd van zijn hier-en-nu karakter, en had mogelijkheden geschapen voor communicatie op afstand en voor permanente registratie die de gesproken taal niet kon bieden. Aan die situatie is pas relatief recent een einde gekomen. Mijlpalen in de emancipatie van de spraak zijn de uitvinding van de telefoon, die het mogelijk heeft gemaakt om het spraakgeluid over grote afstanden te verplaatsen, en de bandopnemer die het spraakgeluid kon registreren en bewaren. Hiermee is ook de spraak aan zijn hier-en-nu karakter ontstegen. Massale reproductie is vervolgens mogelijk geworden door de radio, de televisie en de platenindustrie. Op minder dan een eeuw heeft de spraak daarmee een evolutie ondergaan die in het geval van de geschreven taal een vijftal millennia in beslag heeft genomen. Bovendien heeft ook de derde technologische revolutie vrij snel tot toepassingen geleid op de spreektaal. Tijdens zijn eerste decennia was de computer immers blind en doof. De enige informatie waar hij iets mee kon aanvangen was die die hij kon voelen. De gaatjes in de ponskaarten en de aanslagen op het toetsenbord, dat was pas informatie! Met het scannen en de digitalisering van visuele informatie heeft de computer echter ook ogen gekregen, en daar zijn sinds de mogelijkheden voor registratie en digitalisering van geluiden ook oren bijgekomen. Het gevolg van die laatste ontwikkeling is dat de spraak net zo toegankelijk is geworden voor computerverwerking als de geschreven taal. De computer is daarmee het eerste instrument geworden waarin spraak en schrift tegelijk kunnen worden opgeslagen en wel in een formaat dat omzetting van de ene in de andere toelaat. Het is de realisering van deze mogelijkheden waar het in de hedendaagse spraaktechnologie om gaat. Die realisering loopt niet van een leien dakje, want de problemen die moeten worden opgelost zijn niet gering en de hoeveelheid data die daarbij betrokken moet worden is enorm, maar zelfs als de doelstellingen maar ten dele gehaald worden, zal de spraaktechnologie een grote invloed hebben op tal van terreinen. Om te beginnen zal het gebruik van de computer een andere vorm gaan aannemen. Het tikken op het toetsenbord en staren naar het scherm zal plaats maken voor een iets afstandelijker omgang. Het evolutionaire voordeel van spraak als middel voor communicatie krijgt dus een verlengstuk in onze communicatie met de computer. Die wordt net zo handenvrij als een gesprek | |
[pagina 726]
| |
met soortgenoten en dwingt ons dus niet langer in onnatuurlijke posities waar menigeen geïrriteerde ogen, rugklachten, migraine en /of pijnlijke gewrichten aan overhoudt. Hoe onnatuurlijk onze omgang met de computer tot nu toe was, blijkt duidelijk als je even bedenkt wat het equivalent ervan zou zijn in menselijke communicatie. Het zou inhouden dat we boodschappen overbrengen door het indrukken van gevoelige plekken op de huid van de ander, terwijl we die ander intussen in de ogen staren om te controleren of de ingetikte boodschap overeenstemt met de bedoelde boodschap. Het is van een intimiteit die je alleen met andere soorten van activiteiten associeert, maar het is wel de manier waarop we nu al verschillende decennia met computers omgaan; de komende generaties zullen dat wellicht hoogst amusant gaan vinden. Terugblikkend op de effecten van de vorige revoluties valt ook te verwachten dat de spraaktechnologie een standaardisering van de gesproken taal in de hand zal werken. Er zal een normerende invloed uitgaan van de manier waarop computers sprekenGa naar eind(3) en er zullen, om de automatische herkenbaarheid te vergroten, beperkingen komen op de graad van variatie in de uitspraak. Net zoals het geschreven Nederlands in de eeuwen na de uitvinding van de drukpers een standaardiseringsproces heeft ondergaan dat er uiteindelijk toe heeft geleid dat er nauwelijks nog verschillen zijn tussen een tekst van een Hollander, een Vlaming, een Limburger en een Brabander, zo zal het gesproken Nederlands in de komende decennia een proces ondergaan van codificatie en uniformering. Dat proces is overigens al begonnen. Initiatieven zoals de samenstelling en taalkundige annotatie van het Corpus Gesproken NederlandsGa naar eind(4) en de redactie van een grammatica voor het gesproken NederlandsGa naar eind(5) hebben weliswaar geen direct normerende bedoeling, maar ze verschaffen wel de middelen (zowel de data als de terminologie en de methoden) voor een studie van de gesproken taal, die even systematisch en gedetailleerd zal zijn als die van de geschreven taal. Het zijn de eerste symptomen van een groeiende belangstelling voor de gesproken taal die in symbiose met de verdere ontwikkeling van de spraaktechnologie zal leiden tot een renaissance van het gesproken woord. Dat al dit fraais ook een ingrijpende invloed zal hebben op de samenleving staat buiten kijf. De invoering van nieuwe mogelijkheden voor communicatie hebben in het verleden immers ook diepe sporen nagelaten; zo is de structuur van de samenleving zoals we die nu kennen eenvoudigweg ondenkbaar zonder het schrift. Waar de invoering en verspreiding van de spraaktechnologie op termijn toe zal leiden, is op dit moment niet makkelijk te voorspellen, maar we kunnen natuurlijk wel wat gissingen (en wellicht ook vergissingen) maken. Het kan bijvoorbeeld leiden tot een directer contact tussen overheid en burgers en op die manier een aantal bureaucratische bar- | |
[pagina 727]
| |
rières slechten. Het kan ook de middelen verschaffen voor meer directe vormen van democratie en zo enig tegenwicht bieden voor het democratische deficit dat door de toenemende globalisering dreigt te ontstaan. Net zoals de drukpers een doorslaggevende rol heeft gehad in de verspreiding van het protestantisme, zo kan de spraaktechnologie een onvervangbare rol gaan spelen in de verspreiding van nieuw gedachtegoed. Het thema lijkt me voldoende stof te bevatten voor een publiek debat, maar misschien moet dat nog even wachten, tot de confetti weer is weggewaaid en het laatste blad van de ‘West-hoekstory’ van Lernout & Hauspie is omgedraaid. |
|