Erwin Mortier
Toen ik die avond thuiskwam zei tante Laura dat ik dat propere hemd maar beter kon uittrekken met zulk weer. Ik zou er toch maar vlekken op maken.
Ze dopte erwten aan de tuintafel onder de kerselaar in de achtertuin. Met de meetkundige routine die al haar bewegingen kenmerkte, drukte ze haar duim in stugge peulen, ritste de vruchten als doodgeboren kinderen naar buiten en stortte ze in een emaillen kom in haar schoot.
Ze was een en al economie. ‘We hebben niets te veel, maar ook niet te kort,’ zei ze soms, met een trots waaraan duidelijk eerst frustratie en later berusting waren voorafgegaan.
Uit haar compacte gestalte sprak een beheersing die af en toe teniet werd gedaan door een zenuwtic in haar rechterwimper, waardoor ze soms onverwacht naar mij of oom of naar klanten in de winkel begon te knipogen, wat vooral weduwnaars en vrijgezellen lichtelijk in verwarring bracht.
Ze deed er alles aan om mijn moeder te spelen, af en toe een arm op mijn schouder te leggen of door mijn haar te strelen, maar ze was te benig en te klein van postuur om me te overtuigen.
‘Ik hoop dat ge voor één keer gelachen hebt,’ zei ze zonder op te kijken van haar werk. ‘Dat is nu al jaar op jaar dat ge op die foto's staat te weerlichten gelijk een non op een begrafenis.’
Ze vond het zonde van het geld. Op het dressoir in de achterkamer stond ik intussen in vijfvoud tussen mijn makkers en de meester te verkleuren met een smoel van karnemelk zonder suiker, zoals oom Werner altijd zei om me op te jutten.
‘Uw pa, dat was ook zo'n serieuze kerel altijd. Die kon ook staan kijken precies of hij moest zijn belastingbrief nog invullen... Ge zoudt beter wat meer met uw maten spelen, en als dat u niet interesseert, werk genoeg hier, altijd wel iets omhanden voor een leeghanger gelijk gij.’
Ik wist dat ik haar plezier deed door haar quasi geërgerd met een luid zanikend ‘Ma!’ te onderbreken. We ruilden onze affectie om volgens wisselkoersen die alleen zij en ik doorgrondden. Geen van beiden waren we sterk in complimenten. We rolden ze op in de lompen van verwijten.
‘De pastoor heeft u weer tussen de zerken zien springen,’ zei ze terwijl ze de lege peulen in een emmer schoof. ‘Wat moeten de mensen niet peinzen, Joris. Gedraagt u toch een beetje. Straks springt ge nog een hoek van de steen van uw vader. Dat zijn dure reparaties, weet ge 't?’
Hij lag op een paar passen van de winkel tegen de westermuur, onder een