Ons Erfdeel. Jaargang 45
(2002)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 694]
| |
Henk Romijn Meijer (o1929) - Foto Chris van Houts.
| |
[pagina 695]
| |
Ironie als zelfverdediging
| |
[pagina 696]
| |
en zijn ouders na een bombardement inwonen. De jongen heeft zijn eigen verborgen leven, voelt zich een vreemde te midden van de Barendses, maakt in zijn dagboek geheime notities, koestert een fascinatie voor een jazzmusicus aan wie hij uit een koffer gestolen sigaretten brengt en merkt dat dit eigenlijk een overbodige actie is, omdat de jazzmusicus intussen zodanig met de bevrijders heeft aangepapt dat hij sigaretten bij de vleet heeft. En met zijn moeder constateert de verteller tenslotte, de handen ten hemel heffend: ‘Wat een consternatie!’. | |
Van het Reve's schaduwHet titelverhaal was niet het enige verhaal in dit debuut dat aan Werther Nieland en Van het Reve deed denken. Ook in ‘Wim’ ‘Emmy en ik’, ‘Piet Haven’ en ‘De Bradas’ voerde Meijer een ik-verteller op, die met hem zelf als schuchtere jongen in een vervreemdende omgeving valt te vereenzelvigen, die zich in het kielzog bevindt van een identificatiefiguur en uiteindelijk zijn eigen weg kiest en afstand bewaart. Daarnaast liet de bundel de kant van dit schrijverschap zien die dominant zou worden, gebaseerd op een scherp observatievermogen en de kunst om het waargenomene op geestige en ironische wijze onder woorden te brengen. Zijn gevoel voor de menselijke komedie zou het handelsmerk worden van Henk Meijer, die overigens op advies van Van het Reve zijn naam verrijkte met die van zijn moeder Romijn. In de huidige literatuur zou hij te vergelijken zijn met Kristien Hemmerechts, zoals zij, met wat minder ironie maar even gedetailleerd, het leven van alledag gestalte geeft in haar verhalen. In Romijn Meijers debuutbundel zijn het de verhalen over een musica op haar retour, over de consternatie rondom een stervende vader en met name een even hysterische als hilarische gespeelde zelfmoordpoging in ‘Een geval van zelfmoord’. Aan dat toneelspel ligt een relatie tussen een actrice en een bon vivant ten grondslag die zo door Guy de Maupassant beschreven zou kunnen zijn. Waar in de vier Van het Reve-achtige verhalen de ernst domineert, breekt hier de humor door en maken we kennis met de ironie die zo'n groot gedeelte van Romijn Meijers werk zou gaan bepalen. Want laten we maar eens achteraan beginnen. | |
Pendant van Voskuil?Zevenveertig jaar na het begin in 1954, publiceerde Romijn Meijer in 2001 zijn omvangrijkste roman, Oprechter trouw, die een en al consternatie is. In de onvermijdelijk tijdgebonden en dus kortzichtige kritiek figureerde deze roman als de pendant van Voskuils romancyclus Het bureau, die kort daarvoor, in 2000, tot een afronding was gekomen. De vergelijking betrof het realistisch kader, niet de opbouw of de wijze waarop personages zijn gekozen en neergezet. Beschrijft Voskuil de gang van zaken in een onderzoeksinsti- | |
[pagina 697]
| |
tuut over een periode van vele jaren, Romijn Meijer beperkt zich tot minder dan een jaar. Oprechter trouw is het verhaal van de reeds 84 jaar oude vertaler Barend Fijnvandraat, overigens met het onwaarschijnlijke libido van een midlifecriser, en de ex-mannequin Hetty Oudewortel die een en al verlangen is. Ze zijn al jaren gescheiden, maar wonen nog, op verschillende verdiepingen, in hetzelfde Amsterdamse grachtenhuis, waar ze een persiflage vormen op Lady Chatterley's Lover, de roman die Barend bezig is te vertalen. Het schijnt, zo meldden diverse critici, de persoonlijke geschiedenis te zijn van Adriaan Morriën en zijn ex, en inderdaad, om een herkenbaar voorbeeld te noemen: Alissa en Adrienne, ooit de dochters die Morriëns koestering ondervonden in het naar hen genoemde boekje uit 1957, vinden we hier terug als Natasja en Nathalie, en wie daar plezier in heeft ontdekt wel meer verbanden. Omdat de personages maar moeilijk de sympathie van de lezer kunnen verwerven is deze zedenroman bij zo weinig variatie in het hilarische wel aan de lange kant en aldus niet het beste boek dat Romijn Meijer schreef. Dat Vondels versregel ironisch aangewend is voor de titel Oprechter trouw, zal duidelijk zijn. Die ironie maakt Romijn Meijers roman wel heel anders dan de cyclus van Voskuil. Ze wordt aangewend door een af en toe zich meldende verteller, die zich de biograaf van Barend en Hetty noemt en uiteindelijk hun verloren zoon blijkt te zijn. Maar natuurlijk is er ook overeenkomst en wel in het aanwenden van de dialoog. | |
OntwikkelingsromansDe vergelijking van Romijn Meijer met Voskuil heeft niet alleen bij de laatste roman plaats gehad. Al eerder gebeurde dit toen in 1960 Het kwartet van Romijn Meijer en drie jaar later Bij nader inzien van Voskuil verschenen, beide aan te duiden als ontwikkelingsromans. Ik heb altijd een zekere voor-keur voor Het kwartet gehouden boven Bij nader inzien, omdat Romijn Meijer de vertelling over de vier musicerende, strijdende, liefhebbende en lijdende personages die in hun Amsterdamse studententijd elkaar via de muziek leren kennen, structuur geeft. Hij doet dat door het personale perspectief bij één van de vier te leggen en duidelijk naar een ontknoping toe te werken die de ontgoocheling voor deze Hans compleet maakt. Dat maakt het je als lezer beter mogelijk om te delen in zijn emoties. Aan overige verdiensten van Voskuils roman, zoals de aandacht voor de ontwikkeling van de personages en hun onderlinge toetsing van standpunten, doet dit niets af. Schadelijk voor Romijn Meijers reputatie is het zeker geweest, dat in het overzicht van de jaren 1961-1966 criticus Kees Fens in zijn afwijzing van Voskuils Bij nader inzien ook het werk van Romijn Meijer betrok. Fens meende dat Voskuil zijn personages gemanipuleerd had en dat de ‘vorm te zeer bewijs van de inhoud’ was en neerkwam op een overdaad aan details.Ga naar eind(1) Met voorbijgaan aan | |
[pagina 698]
| |
Romijn Meijers roman Het kwartet, deed hij Romijn Meijers werk, zoals in de verhalenbundels Onder schoolkinderen en Duivels oorkussen neergelegd, naar mijn mening enigszins onrecht, niet zozeer door dit te typeren als ‘verwant aan Voskuils roman’, maar wel toen hij het voorts kwalificeerde als ‘lijdend onder een gelijk teveel’. Zeker loopt de realist gevaar dat zijn precieze registratie van een waargenomen werkelijkheid uitdijt tot oeverloosheid, maar zowel de verhalen van de jonge docent die zich in het Australische onderwijs staande probeert te houden - in Onder schoolkinderen - als bijvoorbeeld de geschiedenis uit Duivels oorkussen van een man die maandenlang moet verkeren tussen mannen van allerlei buitenissig slag, staat na zoveel jaar nog onverkort overeind. Het moet Fens nagegeven worden: bij de twee overige verhalen uit diezelfde bundel gaat de dialoog over zo bijzonder weinig, en is zij zozeer uitgerekt, dat je, bij de erkenning dat het er zo in het leven - hier de academische wereld - aan toe kan gaan, toch de voorkeur geeft aan de ironiserende samentrekking boven de precieze registratie. | |
Andere wegenOprechter trouw is er de bevestiging van dat, ondanks het gemeenschappelij-ke romantisch-realistische en ten dele ook ironisch-realistische uitgangspunt van de jaren vijftig, de wegen van G.K. van het Reve en Henk Romijn Meijer uiteen zijn gaan lopen. Want waar in heel het latere werk van Reve de persoon van de schrijver zich in elke regel manifesteert, ligt dat in de verhalen en romans van Romijn Meijer toch anders. Bij hem neemt de verteller doorgaans een teruggetrokken positie in, al klinkt dit, zo neergeschreven, ongenuanceerd ten opzichte van een aantal verhalen waarin het alter ego van de schrijver zich wel degelijk laat gelden. Dat dit alter ego zich schuil zou houden is ook ondenkbaar omdat Romijn Meijer behoort tot de auteurs die hun inspiratie putten uit de observatie van hun omgeving en niets op hebben met een thematiek die zij als hoog-literair ervaren. In veel van zijn verhalen gaat het dan ook over conflictueuze situaties, waarin de ik-figuur of het personage dat het vertelperspectief heeft iets recht heeft te zetten of zijn mislukking accepteert. Het wapen waarmee Romijn Meijer de al te zware last van het leven van zich afhoudt en daarmee zijn verhalen zo ten volle leesbaar maakt, blijft de ironie. In Lieve zuster Ursula (1969), zijn hilarische sleutelroman over het Amsterdamse kunstwereldje in de jaren zestig, legt Romijn Meijer zijn hoofdfiguur, de journalist Peter Roskam, de volgende woorden over het begrip ‘ironie’ in de mond: ‘Misschien is het waar dat je over alles wel ironisch kunt doen, maar het is ook onzin. Er zijn geen twee ironieën aan elkaar gelijk, ik bedoel, elke ironie heeft zijn eigen tint.’ De milde spot is in het algemeen de kleur van ironie, waarbij dan in het latere werk van Gerard Reve | |
[pagina 699]
| |
de spot vooral de verteller of schrijver zelf geldt, terwijl er ook een type schrijver bestaat dat niet zelf het object is van zijn observaties, maar dat de wereld om zich heen met kritisch oog beschouwt. Zulk een schrijver is Romijn Meijer. De Nederlandse literatuur heeft in latere jaren vergelijkbare spotters gevonden in Tom Pauka en Marijke Howeler, voor wie het menselijk gestuntel eveneens een belangrijke impuls betekend heeft om de ironische toets aan te slaan. | |
Ironie in residenceDe roman waarin Romijn Meijer zich uitlaat over de ironie laat bij uitstek zien dat de ironicus menigmaal handelt uit zelfverdediging. Wat hij ironiserend van zich afschrijft is de wereld waartoe hij behoort, maar die hem toch tegenstaat of, misschien, die weigert hem geheel te accepteren. En dan begint rancune een rol te spelen. Neem Romijn Meijers verhouding tot zijn uitgever. Hij begon in 1956 met Consternatie bij Meulenhoff, maar zijn volgende boek, de roman Het kwartet (1960), betekende een overstap naar De Arbeiderspers, die enkele bundels verhalen en kritieken van hem uitbracht. Van Oorschot was zijn derde uitgever, met Lieve zuster Ursula en de verhalenbundel Bang weer (1974). Waarop hij terugkeerde bij Meulenhoff met onder meer een heruitgave van zijn beste vroegere verhalen (Tweede druk) en de geruchtmakende documentaire roman Mijn naam is Garrigue (1983). Daar is hij nu nog, maar tussendoor was het wel weer De Arbeiderspers die zijn satirische kijk op het literaire wereldje onder de titel De prijs per vel (1990) liet verschijnen. In dit boek met zes verhalen rekent Romijn Meijer onbekommerd af met de mentale ongemakken van zijn bestaan. Iedereen die ooit met de Amsterdamse uitgever Geert van Oorschot te maken heeft gehad, weet dat deze zijn auteurs als zijn persoonlijk eigendom beschouwde. De man met de sigaar die er zelf op uittrok om zijn Russische Bibliotheek en zijn andere prachtboeken aan de boekhandelaren op te dringen was ervan overtuigd dat zonder zíjn almachtig ingrijpen de betrokkene nergens zou zijn geweest. Onmiskenbaar zal dat voor een aantal schrijvers, dichters vooral, ook gegolden hebben. Romijn Meijer portretteert hem onmiskenbaar spottend in het titelverhaal ‘De prijs per vel’ en wel tijdens het bezoek dat een schrijver aan de uitgever Albrecht brengt: de man is grillig, overheersend, onbetrouwbaar. In het volgende verhaal uit dezelfde bundel, ‘Oorzaak van ergernis’ toont dezelfde Albrecht zich cholerisch over het intussen elders gepubliceerde De prijs per vel. Vermakelijk voor de ingewijde lezer! Zo steekt Romijn Meijer in dezelfde bundel de draak met de manier waarop hij als ‘writer in residence’ in Minnesota met zijn tijdelijke omgeving te maken krijgt: een en al onverschilligheid en quasi-belangstelling. De prijs per vel staat voor een hele reeks ver- | |
[pagina 700]
| |
halen waarmee Romijn Meijer op ironiserende wijze onbehaaglijkheid van zich afschrijft en intussen voor vermaak zorgt. | |
Documentair schrijvenMaar behalve de ernst van de eerste verhalen en de roman Het kwartet en het vermaak dat de sleutelroman Lieve zuster Ursula, de satirische roman Oprechter trouw en de meeste verhalen hebben te bieden, is er een derde genre dat Romijn Meijer als geen ander bleek te beheersen: dat van de documentaire. In 1976 verscheen zijn boek met verhalen en schetsen uit het Franse dorpsleven, Bon voyage, Napoléon. Lees alleen al het openingsverhaal, waarin de schrijver op zoek gaat naar zijn verdwenen hond Knecht, en je leert meteen het karakter van zo'n Frans dorp kennen: de samenhang, de onderlinge verstandhouding, de hulpvaardigheid en de bemoeizucht. De vierentwintig verhalen en schetsen zijn voortgekomen uit het contact dat de schrijver tijdens zijn verblijf in deze streek met de mensen had. Hun doen en laten beschrijft hij nauwkeurig, liefdevol en kritisch waar nodig. De verteller is ook hier de buitenstaander met belangstelling, die uiteindelijk in allerlei kwesties van persoonlijke aard betrokken wordt. Deze prachtige bundel met verhalen uit het volle dorpsleven vormt de overgang naar de roman die hij in 1983 schreef op basis van een indrukwekkende documentatie over een moord, in 1874 in Dordogne gepleegd op een driftige, achterdochtige boer. Men sleepte zijn zoon, de huisarts Garrigue, voor het gerecht en pas na maanden hechtenis kwam deze vrij. Romijn Meijer maakte van twaalfhonderd dichtbeschreven foliovellen met getuigenverklaringen minstens drie verschillende versies: eerst zoals de gebeurtenissen volgens hem werkelijk plaatsgevonden hebben, dan met accent op de gissingen omtrent het daderschap tussen de mensen onderling: de norse dokter die met zijn vader op gespannen voet staat, zijn geile moeder en haar metgezellen in het Kwaad: de timmerman Issier en de roddelende buurvrouw Espitalier, en tenslotte is er de versie van de dokter, die uitgroeit tot het sympathiekste personage. Mijn naam is Garrigue is knap gecomponeerd. De eerste zeventien hoofdstukken laten zien met hoeveel verbeeldingskracht Romijn Meijer uit de getuigenverklaringen vooral via de door hem bedachte dialogen de persoonlijkheden heeft opgebouwd die elkaar naar het leven staan. Daarnaast vergde de situering in het verleden dat de auteur research deed naar de omstandigheden in zo'n dorp anno 1874. Gold dit alles de voorbereiding op het proces, in de overige hoofdstukken (18 tot 38) staat dat proces zelf centraal. De laatste twee hoofdstukken vormen een soort naspel en dat past in de aloude romantraditie om de lezer te laten weten hoe het zijn dierbaar geworden personages verder verging. Ook ironie? | |
[pagina 701]
| |
Opmonterende zedenmeesterWel zeker is dat het hele oeuvre van Henk Romijn Meijer gedragen wordt door zijn grootste kwaliteiten: zijn observatievermogen, zijn razend knappe dialoogkunst, zijn humor en zijn ironische, in wezen pessimistische levenshouding, die hem ervan weerhoudt de werkelijkheid mooier voor te stellen dan zij is. Ongetwijfeld is hij een zedenmeester die zijn tijd- en lotgenoten waar hij dat nodig vindt, een aframmeling bezorgt. Maar het gebeurt op zodanige wijze dat de glimlach blijft en de lectuur van zijn werk je eerder opmontert dan terneerslaat. Dat zijn oeuvre tegelijkertijd een halve eeuw ontwikkeling in polderlandse zeden en gewoonten vertegenwoordigt, laat zich uit het voorafgaande denken. Met de verhalenbundels Consternatie (1956), Onder schoolkinderen (1963), Duivels oorkussen (1965), Bang weer (1974), Bon voyage, Napoléon (1976) en De prijs per vel (1990) is het beeld van zijn verhaalkunst nagenoeg volledig. De romans Het kwartet (1960), Lieve zuster Ursula (1969), Mijn naam is Garrigue (1983) en Oprechter trouw (2001) markeren het sterkst Romijn Meijers ontwikkeling. Inhoudelijk zou je kunnen zeggen dat ze de ontwikkeling laten zien van de relatieve onschuld in Het kwartet naar een volslagen gebrek aan schuldgevoel in Oprechter trouw. Want zo is het leven blijkbaar, zo laat het ons ten slotte in leegheid achter. Het werk van Henk Romijn Meijer wordt uitgegeven bij Meulenhoff en De Arbeiderspers. |
|