tuigen. Hoewel niet alle critici het met deze ongewone handelwijze eens waren, luidde hun verdict bijna unisono dat Jan Bucquoy diep was gezonken. Voor deel drie (Fermeture de l'usine Renault à Vilvoorde) zat er voor Bucquoy dan ook niets anders op dan opnieuw (zoals voor deel 1) met eigen middelen van start te gaan. Jan Bucquoy schakelde over op videoband. Die overgang had vanzelfsprekend te maken met financiële motieven, maar bracht ook een nieuwe stijl met zich mee. Deel drie kon hier en daar op enige goodwill rekenen, maar met deel vier, La jouissance des hystériques, waarin de cineast zichzelf registreert op zijn zoektocht naar vrouwelijk schoon, liep het weer helemaal mis. In deel vijf, het meest recente deel met als titel La vie politique des Belges, volgt Jan Bucquoy in zijn intussen bekende pseudo-documentaire stijl de politieke partijen Vivant en Tarte/Taart van
taartengooier Noël Godin tijdens hun verkiezingscampagne in 1999. Hij belicht de politiek vanuit een negatief standpunt. Maar door zijn aandacht te richten op een nonsenspartij als Taart, de opvolger van Banaan (de namen spreken voor zich), ooit nog mee opgericht door Bucquoy, genereerde hij weinig cultureel krediet. Intussen staat Bucquoy's artistieke geloofwaardigheid op haar laagste peil. Hij wordt gemakkelijkheidshalve geklasseerd in de categorie van de zonderlingen of van bevlogen amateurs als Rob van Eyck of Guy Lee Thijs. Recensenten die zichzelf ernstig nemen, laten hun films links liggen. Bucquoy geeft echter de strijd niet op: La vie sexuelle des Belges zal volgens de planning binnenkort een zesde episode krijgen (Friday Fishday) en zelfs een zevende (La société du spectacle et ses commentaires).
Laten we terugkeren naar het jaar 1994 en de al dan niet voorbarige erkenning met
La vie sexuelle des Belges. Jan Bucquoy, geboren op 16 november 1950 in Harelbeke, West-Vlaanderen (een afkomst die hij graag mythologiseert), is 44 op het moment dat zijn eerste film in de zalen loopt. Hij heeft al een geanimeerde loopbaan achter de rug. Hij is auteur van een veertigtal strips, geeft weekbladen uit (
Dol
Jan Bucquoy (o1950) in ‘La vie politique des Beiges’.
en
Belge), schrijft scenario's, doceert film en theater en regisseert ook enkele stukken. Hij is directeur van het Schaarbeekse ‘Musée belge du slip’ dat ondergoed collectioneert van beroemdheden en richt nadien ook nog een ‘Museum van de vrouw’ op.
Eén van zijn talenten is zijn onfeilbare instinct om de irritatie van de goegemeente op te wekken. Bucquoy is een post-dadaïst. Zijn strategie is erop gericht het publiek te ergeren. Hij is de kampioen van het not done, van de slechte smaak en het politiek incorrecte. Zijn probleem is dat hij daarin zo bedreven raakt dat hij zelfs zijn medestanders van zich vervreemdt. Zijn obsessie met België, die overal in zijn projecten terugkomt, past in een romantische traditie, die de staat België promoveert tot het thuisland van het ongerijmde - een land waar de Belgische surrealisten zich destijds goed thuis voelden. Maar Bucquoy's positie is complexer. Bucquoy is een combinatie van een aantal moeilijk te verzoenen tendensen. Afzonderlijk kan hij voor elk van die ingrediënten op een bepaald segment van het publiek terugvallen. Maar voeg je ze samen, dan heeft iedereen het gevoel in het ootje te worden genomen. Als links radicaal wereldverbeteraar pleit hij in al zijn films, en dan vooral in Fermeture de l'usine Renault à Vilvoorde, voor de onmiddellijke omverwerping van het kapitalisme. Maar de communist is ook een anarchist. In Camping Cosmos verwijst hij naar Marcel Duchamp, de man die het urinoir een plaats gaf in het museum. Bucquoy heeft met zijn films iets gelijkaardigs op het oog. Ze zijn