Gustav Leonhardt: vijftig jaar trouw aan de barok
De wereldvermaarde klavecinist, organist en musicoloog Gustav Leonhardt (geboren in 1928) zegt het bijna terloops: ‘Als het een mooi orgel is, kun je me er 's nachts voor wakker maken.’ Een uitspraak, gedaan in de prachtige muziekkamer van het 17de-eeuwse Bartoletti-huis waar hij al 32 jaar woont, in de ‘gouden bocht’ van de Amsterdamse Herengracht. En al zou hij er voor naar Groningen of Maastricht moeten reizen en zou men er in de provincie maar zeshonderd gulden voor hebben, Leonhardt springt in zijn gestroomlijnde sportauto en speelt. Dit hoort vanzelfsprekend tot de uitzonderingen, want de kans is klein dat een veelgevraagd man als Leonhardt buiten z'n speelplan (tweehonderd concerten jaarlijks) nog ruimte voor dergelijke verzoeken heeft. Maar het tekent hem wel.
In januari van dit jaar was het vijftig jaar geleden dat hij zijn debuut maakte in de kleine zaal van het Concertgebouw in Amsterdam. Bach, natuurlijk, diens Goldberg Variaties, hij zou ze daarna nog ontelbare keren op het klavecimbel spelen. ‘Ik was toen ontzettend zenuwachtig, dat is nu wat gesleten’, zegt hij, ofschoon hij een halve eeuw later voor een optreden altijd nog ‘de dreiging in de lucht’ voelt.
De 17de en 18de eeuw is Leonhardts wereld. In 1967 al was hij Johann Sebastian Bach in de film van Jean-Marie Straub ‘Kronik der Anna Magdalena’. Een betere interpreet als Leonhardt was niet denkbaar. Het was de tijd van heroriëntatie van de uitvoeringspraktijk van de muziek uit de periode van de barok en Leonhardt zou daarbij een centrale plaats innemen. Nauwe contacten met de cellist Anner Bijlsma, de fluitist Frans Bruggen en de violist Jaap SchrSder leidden tot de vorming van het Quadro Amsterdam; ook La Petite Bande ontstond met de, zoals Leonhardt het noemt, gelijkgestemde gebroeders Kuyken. Ook met Philippe Herreweghe, die als leider van het Collegium Vocale Gent een belangrijk nieuw aandeel in de uitvoeringspraktijk had, en met talloze anderen uit het fascinerende barokcircuit werkte hij samen. Toen ook ontstond het Leonhardt Consort. Vraagt men Leonhardt in hoeverre hij denkt een stempel op de nieuwe speelmethodes te hebben gedrukt, dan wuift hij deze opmerking weg: ‘[i]k heb me nooit de oudere gevoeld, essentieel
Gustav Leonhardt (o1928).
is vooral bij het spelen van kamermuziek dat men op één lijn zit. Bij het doorspelen van een werk is alleen de vraag van belang: moet ik me aanpassen, of moeten zij het doen? En zoiets wordt, zonder dat daarbij ook maar één woord valt, daar waar die vraag zich voordoet tijdens het spelen, gecorrigeerd.’
Leonhardt wil ook niets weten van een school-Leonhardt. Hij heeft, volgens eigen zeggen, nooit een bepaalde opvatting opgelegd. Maar daar waar hij bij grote uitvoeringen leiding geeft, is hij heel strikt: ‘Articulatie is altijd nummer één. Schmiererei heb ik nooit geaccepteerd.’
In 1980 werden de antidogmaticus Gustav Leonhardt en de dirigent Nikolaus Harnoncourt onderscheiden met de prestigieuze Erasmusprijs. Hun vertolkingen uit de barokperiode, zo oordeelde de jury, zijn een voorbeeld geworden voor de uitvoeringsstijl van andere vertolkers van de muziek uit de 17de en 18de eeuw. In het bijzonder de cantates van Bach (vanaf 1970 door beiden integraal op plaat gezet) en het muziekdramatische werk van Claudio Monteverdi kwamen hierdoor in de belangstelling van een breed publiek. Harnoncourt besteedde zijn geld aan een facsimile-uitgave van werken van Mozart. Leonhardt daarentegen heeft het geld van de Erasmusprijs