staan tientallen schilderijen in waarvan de makers indertijd wel zullen hebben gedacht of gehoopt dat het kunst met eeuwigheidswaarde was. Niet dus. Wilhelm Gdanietz' Volendams Interieur met breiende vrouw, Jean-Léon Gérômes De tulpenmanie of Angelo Morbelli's De vlucht van Hugo de Groot in een boekenkist zijn wel mooie schilderijen, maar geen Grote Kunst.
Vanaf het begin van zijn werkzaamheden bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie heeft Hans Kraan zich intensief bezig gehouden met het onderzoek naar buitenlandse kunstenaars die in de negentiende en vroege twintigste eeuw Nederland bezocht hebben en naar de invloed van deze bezoeken in hun werk. Het resultaat van meer dan twintig jaar enthousiast onderzoek is nu vastgelegd in
Dromen van Holland. Dit magnum opus is een doorlopend chronologisch verhaal geworden, waarin de grenzen van de ondertitel (1800-1914) in het eerste hoofdstuk al overschreden worden. De eerste afbeelding in het boek is Albrecht Dürers
Gezicht op Bergen op Zoom, geschetst met een zilverstift tijdens zijn korte verblijf in de Lage Landen in juli 1521. Kraans eerste hoofdstuk over de Noordelijke Nederlanden als reisdoel in de eeuwen voor de romantiek eindigt bij de achttiende-eeuwse
Grand Tour-reizigers. Zo'n
Grand Tour was een reis naar Italië, meestal via Frankrijk of Duitsland, die de opvoeding van de gemiddelde Engelse jongeman van goeden huize moest completeren. Doel was een directe kennismaking met de overblijfselen van de antieke beschaving. De jonge
gentlemen die via de Lage Landen naar het land ‘wo die Zitronen blühn’ trokken, waren vaak allesbehalve lovend over deze contreien. Op 21 juni 1780 komt de jonge Engelse schrijver William Beckford aan in Oostende en noteert: ‘allesbehalve een klassieke plek! Wanneer men naar boven kijkt doen bespottelijke Vlaamse daken zeer
George Hitchcock, Vaincu, olie op doek, 100 × 90,5 cm, Musée d'Orsay, Parijs.
aan de ogen, beneden ontmoeten uw blikken voornamelijk zelfvoldaan rondstappende Hollanders (sic) en barbiers van ondefinieerbaar ras.’ En een paar dagen later: ‘Nu, de hemel zij gedankt, Amsterdam ligt achter ons: hoe ik er kwam doet er geen zier toe.’ James Boswell, die van zijn vader eerst rechten moest studeren in Utrecht alvorens zijn
Grand Tour echt te beginnen, omschreef Holland als ‘een donkere, waterige doorgang, die uiteindelijk naar een betoverende en schitterende grot leidt.’ Slechts zelden waren de Lage Landen in die tijd het einddoel van een artistieke expeditie. Dat laatste was wel het geval bij Sir Joshua Reynolds, die inspiratie kwam opdoen bij het werk van
golden boys Rembrandt en Rubens. Het landschap kon minder op zijn bewondering rekenen: te veel rechte lijnen, te braaf geschoren bomen, te kunstmatig kortom. Zijn oordeel klinkt als een beschaafde echo van ‘Adieu canaux, canards, canaille’, Voltaires kreet van opluchting na diens voorlaatste bezoek aan Holland in 1740.