met haar voorzichtige schrijfstijl formuleert het aldus: ‘de kunstenaar zou anders zijn dan andere mensen, soms zelfs beter want bewuster levend, eigenzinniger. Sommigen hebben een zwak voor weinig gewaardeerde, “hulpbehoevende” kunstenaars, anderen zien juist vooral zakelijke en zelfs opportunistische kanten aan het contact en beschouwen hen als goedkope leveranciers van kunst’ (p. 108).
Wat veel verzamelaars gemeen hebben, is de overtuiging dat zij, als rasindividualisten, anders zijn dan anderen. Conflicten met familieleden blijven niet uit. Over een litho van Karel Appel schamperde een moeder: ‘Geef je zo veel geld voor zo'n stukje papier? Terwijl jullie geen auto hebben en geen telefoon!’ (p. 23). Hier staat de waardering van het materiële bezit tegenover het uitdragen van een missie.
Onder de verzamelaars in Nederland staan de katholieken bovenaan, gevolgd door de hervormden, respectievelijk 37 en 30 % Wat de beroepen betreft winnen de ondernemers het (25 %); daarna volgen mensen in vrije beroepen en juristen (samen 25 %).
‘Verzamelaars zien kunst het liefst als in materie uitgedrukte ideeën of gevoelens’ (p. 207), schrijft Renée Steenbergen. Omdat er soms krachtig moet worden bezuinigd om het begeerde te kunnen kopen, zou je van ‘verzamelaars-anorexia’ kunnen spreken. Een jurist zegt dat hij ‘bevriend raakt’ met een van zijn geliefde schilderijen, als hij er af en toe een kwartiertje naar zit te kijken. Van Walter Benjamin kan hij dan leren dat hij in zijn René Daniels woont: ‘Voor een verzamelaar [is] het eigendom de meest innige relatie, die men tot dingen in het algemeen hebben kan: niet dat ze in hem zouden leven; hijzelf is het, die in hen woont’ (p. 311).
Als u wilt weten of u nu wel of niet een verzamelaar bent, kunt u de milde definitie van de
Collectie-Lampe en Plompen. V.l.n.r.: Tom Claassen, ‘Vloerbeeld’; Henk Visch, ‘Sculptuur’ (been); Jan Schoonhoven, ‘Reliëf’; Hieke Luik, ‘Beeldje’ - Foto Jan van Esch.
auteur op uzelf toepassen: u moet ‘regelmatig en ten minste vijf jaar achtereen kunst kopen en minimaal dertig unica in bezit hebben’ (p. 246). Als u 70 jaar bent, is 25 werken gering; bent u 25, dan is het veel. Zijn de 25 stuks grote sculpturen, dan bent u een bijzondere collectioneur, maar hebt u uitsluitend grafiek, dan is dat minnetjes.
Vrijwel nooit is het de bedoeling van een verzamelaar om een bepaald einddoel te bereiken, want dan zou het verzamelen zijn zin kunnen verliezen. Het onvoltooid zijn - in principe een romantisch begrip - betekent tegelijk de raison d'être voor de collectioneur.
Het boek verstrekt interessante informatie over de soms moeizame verhouding tussen de musea en de collectioneurs. Hierin geldt het adagium: voor wat hoort wat. Als een museum een tentoonstelling zou organiseren van een privé-collectie, betekent dat een forse inves-