naar. Uitzonderingen hierop vormden het werk van enkele grensgangers en een werk uit 1938 van Georges Vantongerloo, dat niet in onderlinge confrontaties werd gepresenteerd.
Rond 1890 kijkt cultureel Nederland verbaasd op naar de zuiderburen. Jan Toorop, al vanaf 1884 lid van Les XX, absorbeert het Belgische symbolisme. Omgekeerd betekent Nederland in de late negentiende eeuw voor de Belgische kunstenaar vaak nog een vlucht uit de moderniteit. Na 1900 lonken de Nederlanders naar Duitsland en Frankrijk, terwijl de Belgische kunst een beetje indommelt. Rond 1910 sijpelt het kubisme binnen in Nederland, en in de handen van Theo van Doesburg en Piet Mondriaan ontluikt het grote verhaal van de abstractie. België schiet wakker in 1914. Gevlucht voor de oorlog ontdekken Gustave de Smet en Frits van den Berghe in Nederland het Duitse expressionisme en het Franse kubisme, en Georges Vantongerloo ondertekent er het manifest van De Stijl. In de jaren twintig volgt het surrealisme, met René Magritte en E.L.T. Mesens als sleutelfiguren. In Nederland slaat de stroming niet echt aan; daar kent het no-nonsense realisme van de Neue Sachlichkeit enkele jaren later meer weerklank.
Deze en andere krijtlijnen van de kunstgeschiedenis doorkruisten zes zalen van het Museum voor Schone Kunsten van Gent. De inrichting was sober maar twee vormgevers konden het niet laten sommige ruimtes een monumentaal karakter te gunnen, nog voor de kunst eraan te pas kwam. In de laatste ruimte bijvoorbeeld werden fragiele mensfiguren van Georges Grard en Mari Andriessen op een imposant, trapvormig verhoog geplaatst. De aura van goede kunst hoeft niet te worden aangezwengeld; die laat je liever gewoon intact. Goede kunst werd er trouwens wel getoond. Fernand Khnopff, George Minne, Gustave de Smet,
Afb. 1. Georges Creten (B 1887-1966), ‘De twee zussen. Simone en Lucienne’, 1926, olie op doek, 115 × 90 cm, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel.
Georges Vantongerloo, Charley Toorop en andere bekende namen hingen of stonden er broederlijk naast minder bekende. De herkomst van de bruiklenen varieerde enorm, blijkbaar weet Marc Lambrechts heel goed wat waar zit.
Een-tweetjes dus tussen België en Nederland, een subtiele provocatie aan het adres van de nuances van een academisch discours. In een eerste artikel van de catalogus licht Marc Lambrechts de spelregels toe. Lambrechts wilde de ‘flanerende bezoeker’ verwennen. Maar wat blijkt? Vooral hijzelf flaneerde intensief door allerlei verzamelingen en na een lovenswaardige queeste schudde hij een-tweetjes uit zijn mouw. En flaneren én een-tweetjes, samen gaat dat niet zo goed. De dialogen tussen een Belgisch en een Nederlands werk waren best wel interessant, maar niet voor een flanerende blik. Ze speelden vooral in op een kunsthistori-