Die afkeer voor eenvoud is een ambigu gegeven, want als er één dichter is die eenvoudige taal gebruikt, dan is het wel Lauwereyns. Maar zoals zo vaak in de poëzie schuilt de complexiteit bij Lauwereyns niet in het gebruikte vocabularium, maar wel in de manier waarop de dichter het gebruikt.
Uiteindelijk blijkt Nagelaten sonnetten ook te gaan over de vraag naar het waarom van het dichten. De ik-figuur in Lauwereyns' debuutbundel is vaak een observator, die niet zelden met het fototoestel de werkelijkheid te lijf gaat. De zinloosheid en onmogelijkheid van dit soort ‘verslaggeving’ van de werkelijkheid drijft Lauwereyns ertoe op het einde van de bundel de tijd op te roepen om het van de dichter over te nemen, opdat die zich niet langer zou bezighouden met het neerschrijven van herinneringen ‘(...) in gedichten die niet snel / van toepassing willen zijn.’ (‘Splash’).
Toch deed de dichter Lauwereyns er niet het zwijgen toe. Meer nog: zijn eind 2001 verschenen bundel Blanke verzen sluit in meer dan een opzicht aan bij de eerste. Zo is ‘Het zwijgen van de dichter’, de eerste van twee grote afdelingen van de bundel, een voortzetting van enkele gedichten uit de eerste bundel. De zestien gedichten van deze afdeling zijn nog het best te vergelijken met een ingewikkelde postmoderne filmplot, waarbij verschillende verhaallijnen op ingenieuze wijze met elkaar vervlochten worden totdat het onderscheid tussen de verschillende verhalen begint te vervagen. De cyclus gaat over de zoektocht van een in een muilezelin veranderde ik-figuur naar de verdwenen dichter Uwe Yser. Maar evengoed zijnde gedichten te lezen als de zoektocht van een verlaten Eurydice naar haar verscheurde Orpheus, als een tocht in het voetspoor van het legendarische filmkoppel Clark Gable en Carole Lombard en zelfs als een langgerekte nachtmerrie waaruit de ik-figuur slechts kan ontsnappen door wakker te worden of te sterven:
Ik tastte naar mijn keel maar voelde niets.
Ik voelde een zware klomp
Maar toen ik over de pijnwouwrijven,
>greep ik los door mijn buik.
Jan Lauwereyns (o1969)
‘Het zwijgen van de dichter’ is bij momenten bijzonder indrukwekkend, omdat de lezer voortdurend op het verkeerde been wordt gezet. Lijkt Uwe Yser (de naam lijkt overigens een soort anagram van de naam van de dichter zelf) het ene moment nog op de dichter Orpheus die, anders dan in het klassieke verhaal, overal door zijn geliefde gezocht wordt, het volgende moment is hij veranderd in een koelbloedige moordenaar die door de politie gearresteerd en weggeleid wordt. De voortdurende metamorfose eindigt in de vertwijfelde vraag van de vrouwelijke hoofdpersoon van de cyclus: ‘Hoe kon ik nu dood zijn?’. Het is een vraag waar ook de lezer mee blijft zitten. Is het hoofdpersonage een door Uwe Yser vermoorde geliefde? Een geest? Wat Lauwereyns in zijn eerste bundel ook mag beweren over zijn eigen gedichten, als lezer heb je aan deze nieuwe gedichten wel degelijk ‘een vette kluif’.
Des te intrigerender is daarom de tweede afdeling van de bundel, ‘Blanke verzen’. In die afdeling zijn we ooggetuige van een writer's block van de dichter. Lauwereyns herschrijft er een van de bekendste poëticale gedichten uit de Nederlandse poëzie, ‘De dichter is een koe’ van Achterberg:
Denkend aan een beetje gouda of een beetje brie
slapen in duistere nissen de onvermoeibare muizen die
straks - als ik het goed heb - rond middernacht