De tweede:
‘Forse man, hoekig en veelkantig, veel mens, zijn bouw is naar zijn vak gaan staan, handen die van alles aanpakken, ogen die niet op stelen maar ingekeerd verzonken in de puimstenen kop, haar als een vlammende heuvel; een en al camouflage in het land van Gog en Magog.’
Dat de laatste passage verdween, kan te maken hebben met het uiterlijk van Taats, dat hier te expliciet is beschreven. Net als de ‘mevrouw Taats’ uit 1985 hem te veel vastpint. De eerste passage zou Taats misschien te dicht bij de verteller hebben gebracht. Het blijft jammer dat Vogelaar die heeft geschrapt, want hij heeft wel andere gegevenheden aan Taats gekoppeld die wij als lezer verbinden met wat we uit interviews en beschouwingen over zijn leven weten. Zo hebben sommige Taatsen een dochter en kennen zij en andere de verschijningen van de stad Amsterdam in diverse tijden en ruimtes op hun duimpje. Andere beleven avonturen in het Zuiden van Nederland op locaties die we kennen uit de rest van Vogelaars oeuvre.
Is Taats een ‘mannetje’? Bij deze term denk je vooral aan beeld, niet aan taal. Je associeert hem met Monsieur Hulot in films van Jacques Tati of Mister Bean van Rowan Atkinson. Zoals we weten had ook Samuel Beckett veel interesse in de mannetjes die Buster Keaton speelde en strikte hij de oude acteur in 1965 voor zijn Film. Maar meneer Taats is meer taal dan beeld, al moet dit niet te letterlijk worden opgevat. Taats onder mannen bevat een groot aantal woordspelingen en zowel hoofdfiguur als verteller reflecteren op woorden en uitdrukkingen. ‘Noem mij eens een concreet voorbeeld’ kan hen tot grote woede drijven, om een concreet voorbeeld te noemen.
Toch beleeft Taats vooral dingen. Al is ook deze term niet helemaal juist. Taats is een proef-persoon, een term die Vogelaar zelf in 1996 in Raster gebruikte over Plume. De meneer uit de traditie die Vogelaar volgt, is een personage dat in elk nieuw verhaal weer opnieuw wordt uitgevonden, dan wel zichzelf opnieuw uitvindt.
Alle opgetelde Taatsen zijn complementair, maar tegenstrijdig. De ene gedaante klopt niet met de andere. De antagonist in het ene verhaal lijkt op een Taats uit een ander en omgekeerd. Wanneer een antagonist weer terugkeert in een volgend verhaal, bevindt hij zich in een volledig nieuwe omgeving. Die omgeving
Jacq Vogelaar (o1944).
verandert ook telkens van stijl. Het is daarom goed dat Vogelaar bij
Taats onder mannen het alfabet als ordening heeft genomen, want het gaat volstrekt niet om een verhalenbundel, laat staan om een roman. Drie Taatsen heeft Vogelaar overigens in dichtvorm gevat. Een ontwikkeling die al langer in Vogelaars werk aan de gang is: hij rondt zijn proza meer af dan vroeger.
Door de losse structuur lijkt Taats onder mannen sterk op vroeger werk als Verdwijningen. Je zou kunnen zeggen dat Taats de structuur is voor een werk als Verdwijningen. Daarom krijg je als lezer sterk de indruk dat Taats een modus is om allerlei belevenissen te verwerken van de auteur zelf, verhalen die hij van anderen heeft gehoord of heeft gelezen. De vorm van deze anekdotes is die van de overdrijving, de omkering of tot in het absurde doorvoeren van een idee. Het geheel doet soms denken aan het werk van voorgangers als Henri Michaux, Paul Valéry, Carl Einstein, of aan Italianen als Giorgio Manganelli en Luigi Malerba en vooral halo Calvino. Misschien is het chauvinistisch, maar ik meen een enkele keer behalve Remco Campert ook Sybren Polet en Jan G. Elburg te zien passeren.
De proeven die de verteller met Taats uithaalt of die de meneer zelf bedenkt, zijn soms hilarisch, soms uiterst lucide. Fantasie hoeft niet uitsluitend tot tovenaars, heksen of aliens te leiden. Daarom is Taats ook een meneer. En geen ‘heer’, zoals het achterplat van Taats onder mannen abusievelijk vermeldt. Een heer wil te graag opvallen, is een persoonlijkheid, en voor zijn belevenissen moeten we bij een