Ons Erfdeel. Jaargang 45
(2002)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd‘Genoeg beredenéérdheid in jou hartstog kry’. Gedichten van Antjie KrogAnna Elizabeth Samuel, geboren Krog, kwam in 1952 ter wereld in Kroonstad in de toenmalige provincie Oranje-Vrijstaat en groeide op in Middenspruit, een ‘plaas’ op tien kilometer van haar geboortestad, in de ontzaglijke leegte dus van het Vrijstaatse platteland. Haar moeder, Dot Serfontein, was een bekende schrijfster (wat vroege publicatie van het dichtwerk van de dochter makkelijker heeft gemaakt) en zelf is ze uitgegroeid tot een vooraanstaande figuur in de Zuid-Afrikaanse letteren als de dichteres Antjie Krog. Al sinds de publicatie van haar eerste verzen, nog op de middelbare school, kende ze én bekroningen én scherpe kritiek, en dat is in haar verdere loopbaan nooit veranderd. Zeker niet sinds de publicatie van Country of My Skull (1998), in het Nederlands vertaald als De kleur van je hart, een verwarrend, wurgend relaas over haar ervaringen als radioverslaggeefster bij de Waarheids- en Verzoeningscommissie voorgezeten door bisschop Tutu. Hoe kan het anders: Antjie Krog ‘schrijft omdat ze woedend is’. Wat André P. Brink al bij haar vroege bundel Otters in bronslaai (1981) opviel: ‘Dit is 'n diep, brandende, uitstralende woede dié, 'n deurligtende drif ... wesenlik is dit 'n heilige en heiligende woede’.Ga naar eind(1) En Antjie Krog was zich al bewust van de spanning tussen kolkende woede en beredeneerdheid toen ze in een interview van datzelfde jaar zei: ‘Die moeilikste ding om reg te kry is om soos N.P. van Wyk Louw genoeg hartstog in jou 589 beredeneerdheid te kry’.Ga naar eind(2) Alleen lijkt het moeilijkste bij haar veeleer omgekeerd: ‘om genoeg beredenéérdheid in jou hartstog te kry’. Haar dilemma is vreselijk: ze weet dat ze onherroepelijk behoort tot een lang bevoorrechte groep die een zware schuld op zich heeft geladen en daar al of niet eervol onderuit probeert te komen. En die vaststelling leidt dan weer behalve tot machteloze woede ook tot een verlammend schuldbesef. Het is Krogs overtuiging, verwoord in haar gedicht ‘Visioen van 'n nasie’, dat de Afrikaner aan de Kaap gestrand is ‘sonder om ooit in Afrika onloënbaar aan te land’ en dat hij ‘na drie eeue nog niks anders as 'n stukkie curiosum westers’ is. Zal hij zijn plaats in Afrika ooit verdienen? En zijn taal, de taal waarin ze zelf schrijft, mishandelt ze met opzet, onder meer door er veel Engels in te mengen. ‘Ik probeer weg te bewegen van het concept van een zuiver Afrikaans, van een Afrikaans met enkel een Europese origine’.Ga naar eind(3) Hier en daar frons ik daarbij de wenkbrauwen. Wat heeft het arme woord ‘poëzie’ misdaan om de deur te worden gewezen in de kreet: ‘Poësie is hoogdrawend. Ek skryf poetry’? En wat doe je met het verzet vanaf het eerste uur van de apartheid, ook door Afrikaners, bij een bewering als: ‘Afrikaans het hom nog altyd buite die werklike debat in Suid-Afrika gehou’? Maar: een en ander mag dan al onbruikbaar zijn als analyse voor politieke en sociale planning, als voedingsbodem voor haar poëzie is haar grondhouding een onstelpbare bron, ook weer in haar recentste dichtbundel, Kleur kom nooit alleen nie, een bundel die nu ook uitgegeven is met zowel de Afrikaanse originelen als een Nederlandse vertaling van de hand van Robert Dorsman. | |
[pagina 590]
| |
Die getrouwe Nederlandse vertaling bewijst weliswaar goede diensten bij het exploreren van de gedichten in het Afrikaans, maar is hopelijk niet bedoeld als een poëtische tegenhanger. Daarvoor verliest dit Nederlands, met al zijn doffe lettergrepen en hier en daar uitgesponnen omschrijvingen, te veel aan gebaldheid en trefkracht (p. 152 wordt ‘skrap-skrap vee iemand’ aan gelengd tot ‘het schrapend geluid van iemand die veegt’). Eigenlijk zou de Nederlandstalige lezer veel meer hebben aan een grondige inleiding en enige toelichting bij de realia, maar die ontbreken volledig. Om maar een paar voorbeelden te geven: de eerste reeks gedichten, ‘Mondweefsel’, bestaat uit zes ‘vertellingen uit het Richtersveld’. Wat uitleg bij die steenharde, uitgedroogde Namawereld zou een flinke hulp zijn voor mensen uit ons drassige deltagebied. En in ‘schrijfode’ (p. 114) zou het interessant zijn te vernemen wat we missen nu we niet kunnen doorgronden hoe groot Krogs schatplichtigheid aan de geciteerde gidsen precies is, vooral die uit de Afrikaanse literatuur. We zijn tenslotte niet allemaal Paul Claes. Veel ontsnapt me, vermoed ik, in de zoeven genoemde eerste reeks gedichten, ‘Mond-weefsel’. Toch was ik meteen in de ban van deze flitsende, veel verzwijgende notities over een harde streek, waarin taaie mensen proberen te overleven. De taal is doorspekt met idiotismen van dat gewest en dat geeft er extra charme aan. Inderdaad, ‘dit vra baie God’, het vergt veel God, om het daar uit te houden, maar wat een schitterende poëzie heeft Krogs tocht in het Richtersveld opgeleverd. Helemaal anders is de toon in de tweede reeks, ‘Wondweefsel’. De ‘concentratiekamp-dagboeken’ die de Anglo-Boerenoorlogen oproepen leiden naar de even wrede ‘townshipdagboeken’Antjie Krog (o1952) - Foto Klaas Koppe.
van het eind van de 20e eeuw, met altijd maar een resultaat: de moeders treuren. De dichteres zoekt daarin haar plaats en vraagt zich radeloos af: ‘sal ek altyd wit wees / maak nie saak waarvoor ek staan?’ ‘wat doen ek dan? wie is ek dan / met my voëlvryverklaarde vel?’ Met ten slotte de verzuchting: ik ben al dat (mannelijk) taal- en identiteitsgekrakeel hartgrondig beu. De derde afdeling heet ‘Sgraffito’ en begint met ‘schilderijgedichten’ bij werk van de Zuid-Afrikaanse Marlene Dumas en bij Picasso's ‘De schilder en zijn model’. Eigenlijk zou je de schilderijen die deze verzen inspireerden naast de gedichten moeten kunnen houden. | |
[pagina 591]
| |
Zonder de visuele steun van die doeken worden ze vooral de verwoording, vaak in de rauwste termen, van het altijddurende gevecht tussen man en vrouw, waarin liefde - soms - een beetje helpt, en die in het gedicht ‘skryfode’ overgaat in een ander beeld: alles wat in de geest (ondergronds) aan gevoelens en verlangens krioelt en kolkt en uit wil barsten kan niet in woorden (bovengronds) worden gevat. Dus worden het toch maar weer botsende, platte of tedere beelden, om finaal maar één ding uit te drukken: ‘my lewe gly weg in joue’. Ten slotte is er een vierde afdeling die ‘Bindweefsel’ heet, wat wijst op de binding met haar continent vol tragedie, Afrika. Deze gedichten drijven op reisherinneringen, verwijzingen naar specifieke plaatsen met een verschrikkelijk verleden, heel kort geleden. Ze vormen als het ware een zoektocht naar een plaats ‘om onloënbaar aan te land’. En wellicht is het voor Antjie Krog niet alleen maar symbolisch dat de reeks eindigt met ‘aankoms’ en ‘niks byte voeg’, dit laatste gedicht een treffende evocatie van het Zuid-Afrikaanse platteland, met een berustende volkswijsheid (uit het Richtersveld?) als slotakkoord: ‘waar mense is / is altyd mos ongemakke’. Kleur komt nooit alleen is geen bundel waar je in een paar uren klaar mee bent en waarin heel veel verloren gaat voor een lezer(es) met weinig kennis van Zuid-Afrika. Echt jammer dat haar/hem in deze publicatie niet een minimum aan voorkennis wordt meegegeven, wat een beter begrip van de waardevolle poëzie van Antjie Krog had opgeleverd. Jan Deloof Antjie Krog, Kleur komt nooit alleen, Podium, Amsterdam, 2002, 189 p. |