Maar hoe anders was dit boek. Met hoeveel glans en aandacht werden de jonge jaren van Jacob Brouwer geschilderd. Hoe vreemd, en tegelijkertijd overtuigend, was Brouwers liefde voor een ding, een schip. En hoe, bijna achteloos, wist Van Schendel in mij compassie op te wekken voor deze eenzame, eenvoudige man die zijn warmte en liefde aan een schuit gaf.
Meer nog dan de literaire kwaliteit van het boek, want het zou nog een aantal jaren duren voor ik in staat was zoiets te benoemen, was ik onder de indruk van het meeslepende karakter van Het fregatschip: dat ik ook dit boek, dat lang niet zo avontuurlijk en stoer was als die andere, maar niet kon neerleggen... Het verbaasde me en tegelijkertijd ook niet. Hoewel ik niet goed kon benoemen waarom mij dat niet verbaasde.
Ik bracht mijn exemplaar terug naar de schoolbibliotheek, kocht er een, helemaal voor mijzelf, in de plaatselijke boekhandel en herlas het. Het was nog steeds een meeslepend boek.
In de jaren daarna las ik de andere romans die waarschijnlijk nog steeds als referentie dienen voor mijn huidige leeservaringen. En langzaam begreep ik wat de zin deed in een verhaal, méér dan alleen maar gegevens verstrekken. Ik begon iets van structuur te begrijpen en kleur en toon en hoe een schrijver zijn lezers naar een bepaalde emotie kon voeren. Het fregatschip werd een steeds beter boek.
Nog weer later kwam de rest van Van Schendels oeuvre. Ik verbaasde me over zijn palet. Zijn taal raakte het impressionisme, maar kon ook streng-Hollands realistisch zijn, licht als een aquarel en zwaar en glanzend als een meesterstuk uit de Gouden Eeuw.
Jaren dacht ik niet aan Van Schendel. Er was veel te ontdekken en men denkt soms dat men almaar vooruit moet, omdat ergens in de verte wel zal liggen waarnaar men zoekt. Op een dag, niet zo lang geleden, herlas ik de Zwerver-boeken. Het ene, een in papieren band geplakt deeltje uit de Meulenhoff Biblio-reeks, had sinds jaar en dag in mijn reistas gezeten. Het was een vertrouwde tekst, één waarvan ik wist dat ik hem ook kon lezen als ik alleen, in een vreemd hotel, in een ander land, te ongedurig was voor een verse roman. Ik las dat boekje, zoals men een wijn drinkt die een verrassing blijkt: eerst dorstig, voorbereid op het bekende, daarna tastend-proevend, bijna voorzichtig. Een alinea, twee alinea's, een pagina of wat, en dan het boekje laten zakken om de gedachten te laten dwalen en te voelen hoe het ritme van het leven daalt. Zo had ik het in Zweden gelezen, in een hotel dat zo luxe gestoffeerd was dat ik de hele tijd dacht dat ik in een grot woonde. En een keer in Frankfurt, waar mijn raam uitkeek op een straat die aan de ene kant uit halfverkoolde krotten bestond en waar men 's nachts in opgerolde tapijten lag te slapen, en aan de andere kant uit hotels, zaken die satijnen lingerie verkochten en propvolle kiosken.