| |
| |
| |
Joseph Pearce (o1951).
| |
| |
| |
Groothandel in levensmiddelen
Het autobiografische proza van Joseph Pearce
Joris Gerits
werd geboren te Vilvoorde in 1943. Studeerde Germaanse filologie aan de K.U. Leuven en promoveerde op een studie over Hugues C. Pernath. Is hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde en Taalbeheersing aan de Universiteit Antwerpen (Ufsia). Is redacteur van het tijdschrift ‘Streven’ en publiceerde in tal van bladen over twintigste-eeuwse Nederlandse literatuur.
Adres: Ter Rivierenlaan 57, B-2100 Deurne
Maanzaad, het derde boek van Joseph Pearce (o1951), die pas in 1999 debuteerde, speelt op vier plaatsen en vier tijdstippen: Breslau (1938), Londen (1939), Tel Aviv (1948) en La Paz (1951). Het zijn cruciale perioden in het leven van Gisèle Rosenthal, getrouwd met Max Friedmann, een schoenverkoper die als jood geen werk meer vond in nazi-Duitsland aan de vooravond van de Kristallnacht. Wolfgang, hun zoon van zestien, heeft dankzij de financiële hulp van Gisèles broer, Erich Rosenthal, kunnen emigreren naar Londen. Gisèle is zeer gehecht aan haar zoon en koestert de illusie dat het tij in Duitsland nog zal keren en dat Wolfgang naar Breslau zal kunnen terugkeren. Haar broer Erich, die eerder al naar Engeland uitgeweken is, probeert zijn zus te overtuigen van de ernst van de situatie en de onhoudbaar geworden positie van de joden. Via een door hem ingeschakelde en betaalde advocaat kunnen Max en Gisèle nog een uitreisvisum voor Palestina krijgen. Gisèle die Breslau niet wil verlaten, laat zich toch door haar man overtuigen. Als ze na de beslissing om te emigreren het sabbatmaal gebruiken, eten ze brood waarop veel maanzaad ligt. ‘Maanzaad brengt geluk en overvloed’, zegt Max tot zijn vrouw, die zich voor het eerst sinds lang weer gelukkig voelde. Het vervolg van de roman zal Max' uitspraak over de werking van maanzaad danig relativeren en zelfs ontkrachten.
Wie Pearces debuut Land van belofte gelezen heeft, zal ongetwijfeld een ‘déjà-lu’ ervaren met Maanzaad. In de personages Max en Gisèle Friedmann, hun zoon Wolfgang en Erich Rosenthal zal hij Felix Peritz en Else Durra, Werner Peritz en Erich Durra herkennen of met andere woorden de grootouders, de vader en de oudoom van de auteur. Hoe verder men leest, hoe meer men zal constateren dat Maanzaad in feite een satellietroman is, afgeleid van het omvangrijke documentaire geschrift dat Land van belofte is.
In Maanzaad, dat dus een gefictionaliseerde versie genoemd kan worden van
| |
| |
Pearces familiekroniek, staat het (nood)lot van zijn joodse grootmoeder centraal. In het eerste hoofdstuk van Land van belofte vernemen we dat ze in 1951 zelfmoord gepleegd heeft toen ze bij haar zus in La Paz verbleef. Als mogelijke redenen worden aangehaald: het onverwerkte verdriet over de dood van een zesjarig zoontje, de scheiding door de emigratie van haar andere en oudere zoon naar Engeland, de terreur van de nazi's, het uiteenvallen van de familie die naar Australië, Noord- en Zuid-Amerika vertrokken was, het verdwijnen in de kampen van wie in Duitsland gebleven was, de eigen verhuizing naar Palestina, de eenzaamheid daar en het plotse overlijden van haar man in de buurt van Tel Aviv in 1948.
In het vierde en slotdeel van Maanzaad wordt Giséle tijdens haar verblijf in La Paz altijd maar heviger gekweld door vragen als ‘Waar was God toen Max haar werd ontrukt? Waarom liet hij haar niet bij Wolfgang wonen? Waarom verjoeg hij hen allemaal uit Breslau?’ Op zoek naar antwoorden en naar middelen om de haar aangedane pijn te verdoven, vraagt ze aan de dokter steeds zwaardere slaaptabletten. Tijdens de seideravond bij haar broer Erich, voelt ze zich zo slecht dat ze zich uit het gezelschap sluit, wat haar broer haar zeer kwalijk neemt. Ze trekt zich onder het voorwendsel van hoofdpijn terug in een slaapkamer en neemt een overdosis slaappillen.
| |
Tegen het vergeten
Zoveel is zeker: Pearces joodse grootmoeder werd 13 jaar lang gekweld door schuldgevoelens en depressies. Tijdens haar verblijf in Engeland in 1939, in afwachting van de boot naar Palestina, speelt ze tijdens een picknick op de krijtrotsen aan zee met de gedachte hoe eenvoudig het zou zijn de ogen te sluiten en naar beneden te springen. Zo'n flash forward is duidelijk een ingreep van de auteur die in Maanzaad van zijn familieleden personages gemaakt heeft, waarvan hij de psyche en de beweegredenen tracht te doorgronden. Dat gebeurt met grote liefde en veel empathie, maar ook met enige distantie die alleen goed begrepen kan worden als men ook Land van belofte gelezen heeft. Het verhaal in Maanzaad van de conflicten die Gisèles leven getekend en verwoest hebben, kan de lezer desgewenst zelf aanvullen met de expliciete beschrijving ervan in Pearces debuut Land van belofte. Aan het einde daarvan verklaart de auteur waarom zijn grootmoeder aan vaderszijde zo belangrijk voor hem is:
‘Mijn belangstelling voor mijn joodse wortels dank ik voor een groot deel aan mijn grootmoeder. Als zij na de emigratie niet iedere keer aan haar schrijftafel was gaan zitten, en ondanks de oorlogen in Europa en Palestina, ondanks de nooit uit te vlakken pijn om het verlies van haar geliefden en het ontnuchterende bewustzijn dat zij onbereikbaar ver woonden en nooit meer omhelsd zouden worden, niet was blijven aandringen op nieuws en nog meer nieuws van al diegenen met wie zij in Breslau haar leven had gedeeld, zou mijn familie van vaderszijde uit de herinnering zijn verdwenen.’
| |
| |
De verrassende manier waarop Joseph Pearce ingelicht werd over zijn joodse roots staat te lezen in de openingszin van Land van belofte: ‘De dag dat ik veertien werd deelde mijn vader me mee dat hij geen Engelsman was, maar uit Duitsland kwam en van joodse afkomst was. Ik stond perplex.’ We schrijven dan 1965. Het zou echter nog een kwarteeuw duren voordat de auteur besloot zijn joodse verwanten op te zoeken en de geschiedenis van de families Peritz en Durra in de vorige eeuw te reconstrueren.
Zijn nasporingen voerden hem naar La Paz, Sydney, Pittsburgh, Ramat Gan in Israël en tweemaal naar Breslau. Op bezoek in Pittsburgh bij een oom en een aangetrouwde tante die de kampen overleefd hebben, vraagt Joseph Pearce zich af waarom hij die zoektocht naar zijn familie van vaderszijde begonnen is. Het antwoord dat hij ook aan het slachtoffersyndroom was gaan lijden en een soort ‘imaginaire jood’ was geworden (zoals in het gelijknamige boek van Alain Finkielkraut) verwerpt hij als te fragmentarisch en ontoereikend. ‘Mijn interesse was complexer dan het slachtoffersyndroom. In Bolivia en Australië ontmoette ik nergens slachtoffers. Hun emigratie gaf hen nieuwe impulsen. Ze hielden van hun nieuwe vaderland en hadden er zich geïntegreerd. Het verleden hypothekeerde de toekomst niet. Tegen antisemitische oprispingen verweerden ze zich vastberaden.’
Land van belofte is dan ook meer dan een familiekroniek, het is een interessante beschrijving van het proces van acculturatie en assimilatie van joodse mensen in diverse landen en tijden. Maanzaad, gelezen tegen die achtergrond, is een aparte casus, een op biografische feiten steunend voorbeeld van een joodse vrouw die op een gegeven moment weigert alleen nog van verwachtingen te leven. Het jaar waarin zijn grootmoeder kiest voor de dood (1951) is het geboortejaar van haar kleinzoon die een halve eeuw later haar leven en dood wil behoeden voor het definitieve vergeten door het op te schrijven.
| |
De schoot van grootmoeder
In zijn tweede boek, de roman Koloniale waren, heeft Pearce zijn aandacht gericht op zijn grootmoeder langs moederszijde, op de Vlaamse en katholieke kant van de familie. We weten uit Land van belofte dat zijn vader, Vernon Pearce, als Brits soldaat een Vlaams meisje had leren kennen, moeiteloos katholiek was geworden, in 1948 getrouwd en als werkkracht binnengehaald in de groothandel in koloniale waren van zijn schoonmoeder. Van die schoonmoeder - de Vlaamse grootmoeder van de ik-verteller- schetst de auteur het volgende portret: ‘Mijn grootmoeder van moederszijde was een schrandere zakenvrouw die meteen zag of iemand voor de lange en zware werkuren in haar groothandel in koloniale waren geschikt was. In mijn vader had ze het volste vertrouwen. Zijn toekomst lag vast.’ Als ik mij die grootmoeder moet voorstellen dan denk ik onwillekeurig aan Marguerite, het hoofdpersonage uit de korte gelijk- | |
| |
namige roman van Monika van Paemel uit 1976. Zij leidt haar bouwbedrijf met vaste hand, het werkvolk én de bouwheren hebben ontzag voor haar. Voor de kleindochter is zij een rots. De ik-vertelster in Marguerite heeft wel duidelijk de behoefte af te rekenen met die dominante vrouw om haar beter te kunnen begrijpen en er zelf sterker van te worden.
In Koloniale waren is de ik-verteller een jongetje, Mathieu, dat de grens van de puberteit bijna bereikt heeft. Hij hoeft zich niet te meten met zijn grootmoeder of zich tegen haar af te zetten. Hij kan genieten van de nestwarmte in een familie waar talrijke tantes meewerken in de groothandel in levensmiddelen. Levensmiddelen is het neutrale woord dat een paar jaar na de onafhankelijkheid van Kongo de beladen en niet meer correcte term ‘koloniale waren’ moest vervangen. Op de schoot van grootmoeder luistert Mathieu naar de verhalen over oom André die vier jaar lang aan het IJzerfront gevochten heeft in de Grote Oorlog. Met haar gaat hij zijn graf bezoeken, terwijl hij honderd en een vragen stelt over de andere wereldoorlog die bij grootmoeder nog heel vers in het geheugen zit. Of hij mag bij haar op de kamer uitzieken en haar dan uitvragen over de commercie, de concurrentie, de manier om rijk te worden. En in de gesprekken met haar, de schoolkameraadjes of de tantes weerklinkt de taal die ik zelf niet meer kan spreken, maar die mij als moedertaal zo vertrouwd is omdat ik in Vilvoorde geboren ben. Als ik karottentrekken en refuseren lees, de ascenseur en de cortège, op onze qui-vive zijn, dan hoor ik, voilà, de stem van mijn eigen moeder.
Mathieu groeit op in een middenstandsgezin in het katholieke Vlaanderen van de vroege jaren zestig toen de katholieke KSA en de niet-confessionele scouts rivaliserende jeugdbewegingen waren, de processie uitging op kermis-zondag, elektrische gitaren een alternatief wilden worden voor het orgel of harmonium in de kerk, The Beatles en lang haar kreten van verzet uitlokten bij de ouderen.
Mathieu Adams is een personage dat van kind puber wordt. Hij kan opgaan in een fantasiewereld van spionage- en oorlogsverhalen, hij ondergaat de verwarring van zijn eerste erotische gevoelens, weet niet goed hoe te reageren op meisjes die een verliefde belangstelling voor hem aan de dag leggen, is gefascineerd door en terzelfdertijd ondersteboven van worstelpartijtjes met en tussen vriendjes. Die seksuele ambivalentie is heel zijdelings ook aanwezig in Pearces andere boeken. Op bezoek in Bolivië (in Land van belofte) bij de zus van zijn grootmoeder, die zelfmoord heeft gepleegd, antwoordt Joseph Pearce ontkennend op de vraag of hij getrouwd is en geeft als reden op dat hij van zijn vrijheid houdt. In een interview in de krant De Morgen (21 maart 2001) n.a.v. het verschijnen van Koloniale waren opperde Pearce dat de keuze van een personage voor homo-, hetero- of biseksualiteit wel eens het onderwerp van een van zijn volgende boeken zou kunnen zijn.
Het provinciestadje Vilvoorde waar zich het ouderlijk huis van Joseph Pear- | |
| |
ce bevindt, ligt maar op de spreekwoordelijke boogscheut afstand van Schaarbeek, de Brusselse voorstad waar Eric de Kuyper zijn kinderjaren doorgebracht heeft. Voornamelijk in het tweede boek van zijn taferelen uit de kinderjaren, De hoed van tante Jeannot, bericht Eric de Kuyper daarover in zijn fascinerende stijl en, in tegenstelling tot Pearce die in de ik-vorm schrijft, via een meer afstandelijke personele verteller. Koloniale waren en De hoed van tante Jeannot spelen zich af in het Brusselse waarin de Franse en Nederlandse cultuur met elkaar geconfronteerd worden en de spreektaal een mengtaal van Frans en Nederlands is. Beide romans beschrijven zorgvuldig en met warmte de faits divers uit het gezinsleven die in het geheugen zijn blijven hangen. De schoolvriendschap van Mathieu Adams met de robuuste Arnaud in Koloniale waren vertoont enig parallellisme met die tussen de verteller en zijn veel sportievere klasgenoot George in De hoed van tante Jeannot, voornamelijk in de suggestie van een aangevoelde, maar niet onderkende verliefde aantrekking tussen deze personages.
| |
Dubbele bron
‘Wie het verleden kent, kan de toekomst op een verantwoorde manier vormgeven’, schreef Joseph Pearce in een recensie van vijf recente boeken over de holocaust (De Morgen, 15 mei 2002). Zo'n uitspraak kan zowel op het kritische essayistische werk als op het eigen creatieve schrijfproject van de auteur toegepast worden, dat totnogtoe uit een documentaire kroniek en twee autobiografische romans bestaat. Typerend voor Joseph Pearce is zijn drang om het verleden uit te spitten zonder er zich in in te graven. Hij gaat op zoek naar de verhalen uit zijn jeugd en hun dubbele bron. Dat levert het relaas op van een familie die zich in de eerste plaats als Duits en dan pas als joods beschouwde (Land van belofte en Maanzaad) en van een grote Vlaamse middenstandsfamilie waarin tijdens de week hard gewerkt wordt en de zondagen gekenmerkt zijn door kerkbezoek, opera- en belcantomuziek op de radio, bezoek van ooms en tantes, met de jaarlijkse processie, kermis en veemarkt als hoogtepunt (Koloniale waren). Met beide families is hij solidair, met beide voelt hij zich verbonden, om de relatie met beide scherp te stellen in de verbeelding reist hij terug in de tijd.
Er zijn vele Joods-Nederlandse auteurs en hun oeuvre behoort tot het beste dat in de literatuur van het Nederlandse taalgebied wordt voortgebracht. Vlaanderen kent geen auteurs met joodse wortels op Eriek Verpale na, wiens overgrootmoeder hem met het Jiddisch ook de bewondering voor die literatuur en de chassidische verhaalkunst heeft bijgebracht. De aanwezigheid van een joodse component in het beginnende oeuvre van Joseph Pearce betekent, samen met de narratieve kracht ervan, een verrijking voor onze letterkunde.
| |
Bibliografie:
joseph pearce, Maanzaad, Meulenhoff, Amsterdam, 2002, 207 p.
joseph pearce, Koloniale waren, Meulenhoff, Amsterdam, 2001, 173 p.
joseph pearce, Land van belofte, Houtekiet/de Prom, Antwerpen/Baarn, 1999, 348 p.
|
|