| |
| |
| |
Kok in spiegelschrift
Willem Breedveld
werd geboren in 1945. Studeerde politicologie aan de R.U. Leiden. Is nu docent politieke communicatie aan die universiteit en commentator voor het dagblad ‘Trouw’. Publiceerde o.a. ‘De verbeelding aan de macht. Het kabinet-den Uyl 1973-1977’ (samen met Peter Bootsma, 1999) en ‘Tegenmacht gevraagd. Voor de noodzakelijke herovering van het parlement’ (2000).
Adres: Waardesedijk 102, NL-3421 NH Oudewater
Sommige beelden van de kabinetten-Kok zullen de Nederlandse kiezers zelfs in die turbulente meidagen van dit jaar in positieve zin zijn bijgebleven. Zoals de vaderlijke blikken van premier Kok, waarmee hij wekelijks op het televisiescherm verscheen in het praatje na afloop van de ministerraad. Onder zijn toezicht was Nederland tot ongekende welvaart gekomen. Of de beelden waarin we hem als een echte aartsvader in toorn zagen ontsteken als hem voor de zoveelste keer het verwijt gemaakt werd dat bij alle welvaart de onderkant van de samenleving er niet al te florissant vanaf gekomen was, omdat zijn partij, de PvdA, de oren te veel zou hebben laten hangen naar de VVD.
Maar de meeste kiezers waren in die verkiezingsmaand al niet meer in staat het verhaal van Koks kabinetten normaal te lezen. Het was voor hen spiegelschrift geworden. Abracadabra, dat maar tot één doel inspireerde: het moest anders en beter en dus stemde men massaal op de Lijst Pim Fortuyn (LPF), genoemd naar de politicus die eerder die maand was vermoord. De regeringspartijen PvdA, VVD en D66 werden nagenoeg gehalveerd en de grootste oppositiepartij, het CDA, werd met 43 zetels tevens de grootste politieke partij. Hoe was het mogelijk dat het handschrift van de paarse coalitie zo snel onleesbaar was geworden? Immers, in de opiniepeilingen van begin dit jaar leek er nog geen vuiltje aan de lucht. Maar vooral ook, hoe moet het verder? Is het nieuwe kabinet-Balkenende, een coalitie van CDA, LPF en VVD, in staat zoveel manifest geworden onbehagen te kanaliseren?
| |
Irritant ongeduld
Donderdagavond 8 augustus was bij een radio-uitzending van de jongeren-omroep BNN met voorzitters van politieke jongerenverenigingen ook Patrick van der Veld aangeschoven, mbo-student informatica en tot vorig jaar
| |
| |
nog lid van de JOVD, de jongerenorganisatie van de VVD. Hij was er trots op inmiddels te zijn toegetreden tot de Jonge Fortuynisten en als bestuurslid van deze beweging verklaarde hij zijn uiterste best te zullen doen het gedachtegoed van Pim Fortuyn in ere te houden. Hoe? Dat wist hij nog niet precies. Maar het zou allemaal wel in het teken staan van vernieuwing. Het moest anders en beter in dit land.
De voorzitters van de overige jongerenorganisaties geloofden het wel. Maar ze lieten het er ook bij zitten, omdat ze door Patrick al gauw in het defensief werden gedrongen vanwege de veronderstelde wandaden van de ‘oude politiek’: de achterkamertjescultuur, de verstikkende bureaucratie, de files, de wachtlijsten en vooral ook het onvermogen de veiligheid op straat te garanderen.
Een dag eerder verzekerde een oudere rot in de regionale politiek, de Groninger Van Aartsen, thans regiocoordinator van de LPF, in het populaire discussieprogramma Standpunt.nl dat de ‘revolutie’ van Pim Fortuyn nog maar net begonnen was. Er was dan wel een nieuwe regering aangetreden met daarin een prominente plaats voor de LPF en een regeerakkoord bezegeld dat alom werd gekarakteriseerd als een ruk naar rechts. Maar er was geen enkele reden om de beleidsdaden rustig af te wachten. Daarom wilde hij in deze uitzending wel kwijt dat hij eerder in het tv-programma Netwerk met succes had aangedrongen op het vertrek van Mat Herben, de opvolger van Pim Fortuyn. Waarom die na zo'n korte tijd alweer het veld moest ruimen? Heel eenvoudig, die Herben had zich te veel laten inpakken. De LPF moest er harder tegenaan en daarvoor was een nieuwe fractievoorzitter nodig. Op welke punten dan wel? Nou, met het asielbeleid natuurlijk. Dat was toch de core business van de LPF en juist op dat punt zou het gedachtegoed van de LPF onvoldoende uit de verf zijn gekomen.
Bij het aanhoren van deze taal zal zelfs de meest welwillende luisteraar een licht gevoel van afgrijzen nauwelijks hebben kunnen onderdrukken. Onder het kabinet-Kok was mede onder druk van de VVD al een harde vreemdelingenwet tot stand gekomen waardoor de toestroom van asielzoekers inmiddels gehalveerd is en de kans dat zij vervolgens de vluchtelingenstatus zullen verwerven buitengewoon klein is geworden. Desondanks voor-ziet het regeerakkoord van het nieuwe kabinet in een verdere aanscherping van het asielbeleid. Gezinshereniging wordt een stuk lastiger, voor een huwelijk met een buitenlander worden heel wat horden opgeworpen en de kinderbijslag voor kinderen in het buitenland wordt teruggebracht naar een kwart. Het kabinet zal bovendien onderzoeken of het mogelijk is dat Nederland zich aan de verplichtingen van vluchtelingenverdragen onttrekt. Dat het de regering ernst is, bewees LPF-minister Nawijn, toen hij maandag 12 augustus 2002 voor de VPRO radio aankondigde dat illegalen massaal
| |
| |
in kampen zullen worden opgesloten. Wat willen de Van Aartsens binnen de LPF nog meer? Ze in een wankel bootje de Noordzee opsturen?
Ook op tal van andere punten heeft de LPF weinig reden tot mopperen. Het kabinet gaat beton storten om automobilisten met duizenden kilometers rijstroken te plezieren, het mes wordt stevig in de bureaucratie gezet, de LPF mag met een eigen minister de wachtlijsten in de zorg wegwerken en als het om de veiligheid op straat gaat,wordt alles uit de kast gehaald: van strenger straffen en harder aanpakken tot vooral ook meer blauw op straat. Vanwaar dan toch het irritante ongeduld dat het sneller en beter kan? Vanwaar ook het bijna naïeve geloof dat het mogelijk is om met een nieuwe fractievoorzitter nog meer uit het kabinet te persen dan er al in zit? Vanwaar ten slotte de idee fixe dat er van de oude politiek niets deugt en dat het beleid van de kabinetten-Kok tot het stenen tijdperk gerekend mag worden?
| |
Polderen en op de winkel passen
Om met het laatste te beginnen, was dat beleid echt zo bar en boos? Hebben de kabinetten-Kok soms op een eilandje gezeten, van waaraf zij wereldvreemde decreten op het volk lieten neerdalen? Was het democratisch gehalte zo gering dat daarin in geen enkel opzicht de volkswil tot uitdrukking werd gebracht? Voor een antwoord op deze vragen is het van belang te noteren dat de kabinetten-Kok, evenzeer als het kabinet-Balkenende nu, hun oorsprong vonden in een politieke aardverschuiving. Voor Wim Kok aan de macht kwam, regeerde Ruud Lubbers, die een decennium lang de traditie voortzette waarin christen-democraten de onmisbare spil zijn van de politiek; een traditie die teruggaat tot 1919. Gedurende al die jaren gebruikten christen-democraten deze machtspositie om tegenstellingen te overbruggen en ondertussen zelf de touwtjes in handen te houden. Deze regeerstijl draagt alle kenmerken in zich van wat we sinds een jaar of wat omschrijven als het Nederlandse poldermodel. Trefwoorden van dit model zijn: overleg, schikken en plooien, zoeken naar wat bindt, win-win-situaties creëren en vooral maatschappelijke organisaties bij het beleid betrekken en zo medeverantwoordelijk maken.
Tevens moeten we noteren dat ook Lubbers uiteindelijk de wrange vruchten van dit model plukte. Aan het einde van zijn regeerperiode klaagde iedereen over de stroperigheid van het beleid. Kardinale vraagstukken bleven onopgelost, zoals de WAO (Wet Arbeidsongeschiktheid) en de organisatie van de gezondheidszorg en in tal van situaties bleek slagvaardig optreden onmogelijk. De coalitiepartners waren bovendien vaak gedwongen om met meel in de mond te praten, in een vlak, technocratisch jargon waar de burger geen touw aan vast kon knopen. Het onbehagen over dit alles kreeg uiteindelijk zijn uitdrukking in een scherpe tegenstelling tussen Lubbers en zijn beoogde opvolger Elco Brinkman, die met een harde aanpak de stroperigheid
| |
| |
wilde doorbreken. De tegenstelling tussen die twee leidde tot een leiderschapscrisis, die weer tot gevolg had dat het CDA bij de verkiezingen in 1994 een historische nederlaag leed.
Een troost voor het CDA was misschien dat de PvdA evenzeer in de brokken deelde, maar haar verlies was minder groot en, wat belangrijker was: de PvdA werd met een paar zetels verschil de grootste partij. Die paar zetels stelden Kok evenwel in staat het initiatief te nemen bij de kabinetsformatie, wat ertoe leidde dat het CDA voor het eerst sinds 1919 tot de oppositie werd veroordeeld. Kok ging met de vroegere aartsvijand in zee, de VVD. Het eerste paarse kabinet was geboren. Menigeen hield zijn hart vast. Maar het werd een daverend succes. Er was opluchting omdat men zich eindelijk verlost wist van christen-democratische dwingelandij, verlost ook van alle attributen die bij dit poldermodel hoorden. Paars zou het primaat weer teruggeven aan de politiek. De regering ontsloeg zichzelf van de plicht om aan het symbool bij uitstek van het poldermodel, de Sociaal Economische Raad, om advies te vragen. Het kabinet kon ook eindelijk de zaken regelen die het CDA altijd geblokkeerd had, zoals een verruiming van de winkelsluitingswet, maar ook de afschaffing van het prostitutieverbod en legalisering van de euthanasie. Het motto van het kabinet was: werk, werk en nog eens werk. Ter wille van dat doel waren de sociaal-democraten best bereid om naast het primaat van de politiek, een ruim primaat aan de markt toe te kennen. Veel overheidszaken werden geprivatiseerd. Bovendien voerde het kabinet een aanzienlijke lastenverlichting door.
Ook bij dit succes horen twee kanttekeningen. De eerste is dat er van afschaffing van het poldermodel al gauw geen sprake was. Dat viel in ernst ook niet te verwachten van een premier die zelf uit de vakbeweging afkomstig is. Sterker nog, de naam ‘poldermodel’ dook pas voor het eerst op halverwege de jaren negentig. Dit keer niet als de benaming om de Nederlandse wijze van politiek bedrijven te beschrijven, maar om het ongeëvenaarde economische succes te verklaren. Van heinde en verre stroomden wetenschappers en politici naar Nederland om zich aan het wonder te vergapen hoe de tot voor kort nog verketterde politieke cultuur zich getransformeerd had in een krachtige motor achter de economie met premier Kok als ongekroonde koning van dit alles.
Vanzelfsprekend staakte coalitiepartner de VVD haar verzet tegen dit poldermodel en legde ook zij zich neer bij de stijl van politiek bedrijven die daarbij hoort. Gevolg daarvan was dat kardinale problemen zoals de weinig slagvaardige organisatie van de gezondheidszorg en het groeiend aantal arbeidsongeschikten, WAO'ers, onopgelost bleven. Wat zich ook wreekte was dat een regeringscombinatie van twee tegenpolen, van de linkse PvdA en de rechtse VVD, een profilering van partijen in de weg stond. Het CDA, van
| |
| |
nature een typische middenpartij zag geen kans krachtig tegen zo'n kabinet te opponeren. En de regeringspartners zelf konden het alleen bij elkaar uithouden op basis van een puur pragmatische wijze van politiek bedrijven, vaak op het cynische af. Tijdens het eerste kabinet-Kok hield Bolkestein van de VVD nog de illusie hoog dat er aan politiek werd gedaan. Hij trok vaak als een oppositieleider van leer en ging typische taboe-onderwerpen niet uit de weg, zoals het immigratie- en integratieprobleem. Maar met zijn vertrek naar Brussel verbleekte de politieke kleur van het tweede kabinet-Kok. Het zag zelfs geen kans een leus, een missie te bedenken. Politiek werd zakendoen, managen, met geen ander doel dan zoveel mogelijk kiezers in het comfortabele politieke midden te vriend te houden. Dit alles ging gepaard met een taalgebruik waarin kiezers zich niet konden herkennen. Het wekte bovendien weerzin dat allerlei zaken vooraf in het torentje van Kok werden beklonken.
Met dit gepolder zouden de traditionele partijen het misschien nog wel hebben gered, ware het niet dat met de rampzalige gebeurtenissen op elf september 2001 het migratie- en immigratievraagstuk op scherp kwam te staan. Allochtone en autochtone bevolkingsgroepen kwamen vijandiger tegenover elkaar te staan. De problemen in volksbuurten met een sterk gemêleerde bevolking leken ineens schrijnender dan ooit. En op dit alles had het kabinet geen overtuigend antwoord. Het ging rustig door met polderen en op de winkel passen. Toen vervolgens ook nog eens veel ergernis ontstond over de publieke armoede van slecht rijdende treinen, de files op de weg, de wachtlijsten in de zorg en de armetierigheid van het onderwijs, werd de toestand onhoudbaar.
De afloop van de geschiedenis is bekend. De koning van het poldermodel werd uitgedaagd door de koning van de retoriek: Pim Fortuyn. Hij peperde met verve het kabinet zijn tekortkomingen in. Hij daagde het bestel uit in ongepolijste taal. Hij schikte zich ook niet in typische Haagse probleemdefinities, maar hekelde onbekommerd het bestaan van wachtlijsten, de achterkamertjespolitiek, de verstikkende gebureaucratiseerde managementcultuur, de stroperigheid van het overleg (poldermodel!) en de onveiligheid op straat. En met zijn retorische talent, zijn flamboyante optreden en zijn onmiskenbaar ook libertijnse opvattingen kreeg hij de wind al gauw in de zeilen. Hij zag zijn kruistocht postuum beloond met 26 klinkende zetels in het parlement. Voor Nederlandse begrippen een ongekende entree in de politiek.
| |
Het einde van de gedoogcultuur
Ook hier is een kanttekening op zijn plaats. Bij alle krediet dat Fortuyn verwierf dat hij het politieke debat weer in ere had hersteld en hij bovendien kans had gezien de burger weer bij de politiek te betrekken, dient ook gezegd dat hij de moslims in Nederland verdacht heeft gemaakt. Hij hekelde hen als
| |
| |
vertegenwoordigers van een achterlijke cultuur. Positief is dat hij het moderne cultuurrelativisme aan de kaak stelde en het opnam voor universele verworvenheden als de vrijheid van meningsuiting, waarden die de moslims naar zijn mening onverkort dienden te onderschrijven. Daar staat tegenover dat hij moslims wel erg over één kam scheerde, ze allemaal in de hoek drukte van het moslimfundamentalisme. In combinatie met de boodschap ‘Nederland is vol’ mobiliseerde hij zo een mentaliteit die weinig goeds belooft voor alles wat vreemd is. Zie de eerder genoemde Van Aartsen in dit verhaal.
Kwalijk is ook dat Fortuyn een irritant soort ongeduld in het leven had geroepen, dat geen enkel mededogen kent voor het feit dat we nu eenmaal in een complexe samenleving leven, waarin een regering, welke regering dan ook, het niet in een handomdraai iedereen naar de zin kan maken. Het moet maar eens afgelopen zijn met het gedogen, vond Fortuyn. En met de vuurwerkramp van Enschede en de fatale brand in een disco in Volendam, beide het resultaat van een doorgeschoten gedoogcultuur, was iedereen geneigd het met hem eens te zijn. Maar begin er maar eens aan in een samenleving waarin iedereen zijn gang wil kunnen gaan, liefst zonder overheidsbemoeienis. LPF-fractieleider Wijnschenk bijvoorbeeld, de opvolger van Mat Herben, vindt het doodnormaal dagelijks ten minste één keer tweehonderd kilometer per uur te rijden. Waarmee hij maar gezegd wil hebben: natuurlijk moet het afgelopen zijn met het gedogen, burgers moeten zich weer aan de regels houden, maar dat geldt voor anderen, niet voor mij, want ik maak zelf wel uit wat goed is en wat niet.
Eenzelfde tegenstrijdigheid vinden we terug in de houding die de LPF aanneemt nu er inmiddels een kabinet-Balkenende is aangetreden. Zoals we gezien hebben is de LPF zowel in het program als de samenstelling van dit kabinet royaal aan zijn trekken gekomen. Maar het lijkt erop of de LPF dit alles van nul en generlei waarde vindt. Terwijl de inkt van het regeerakkoord nog niet droog is, vindt de minister van economische zaken, de LPF'er Heinsbroek, dat het akkoord opengebroken moet worden om de burger miljarden aan lastenverlichting toe te spelen. Hij heeft inmiddels steun gekregen van de staatssecretaris van financiën Van Eijk: al het opgepotte geld van het door de fiscus begunstigde spaarloonsysteem moet vrijgegeven worden, vindt hij. Van Eijk wil in één klap zes miljard euro op de markt brengen.
| |
De aard van Nederland
Deze LPF lijkt in alles de belichaming van het postmoderne geloof dat de mens alleen maar gelukkig kan zijn als zijn behoeften ogenblikkelijk bevredigd worden. Hebben we vandaag een leuke i-modetelefoon gezien, dan dient dit apparaat vandaag nog te worden aangeschaft. Deze LPF mikt op instant bevrediging, liefst in een veilige, van vreemde smetten gevrijwaarde omge- | |
| |
ving. Voor een kabinet met een christen-democratische premier is dat echter een onmogelijk eis. Het betekent dat het moet instemmen met een algehele uitverkoop van zowel materiële als immateriële waarden. Nu zijn christen-democraten over het algemeen flexibele mensen. Maar ook voor hen zijn er grenzen. Onvermijdelijk rijst daarom ook voor hen de vraag: hoe lang nog?
Ondertussen loont het voor de burger de moeite het handschrift van de kabinetten-Kok nog eens te bestuderen. Zo moeilijk is het niet om spiegelschrift te ontcijferen. De ontdekking zou wel eens kunnen zijn dat veel van wat daar geschreven staat zo slecht niet is. Eén constante valt er in ieder geval in te lezen, namelijk die van de onoverwinnelijkheid van het Nederlandse poldermodel. Overleggen, praten, zoeken naar de grootste gemene deler, zowel de koopman als de dominee uithangen, dat is de aard van Nederland. Met of zonder de LPF.
|
|