Publicaties
Modern ongemak
‘We hebben gezelligheid teveel geprivatiseerd,’ schrijft de een. ‘Een echte religie kan niet puur privé zijn,’ schrijft de ander. Ze hebben het over twee heel verschillende zaken die allebei leiden aan hetzelfde euvel: het verdwijnen van de publieke ruimte in het mensenleven als een plek die méér is dan die van zakelijke, onpersoonlijke transacties. Datgene wat het bestaan werkelijk betekenis geeft, heeft zich letterlijk in de binnenkamer teruggetrokken. Gezelligheid is louter een zaak geworden van familie en eventueel vrienden; religie is iets dat uitsluitend nog het individuele hart aangaat. Een maatschappelijke dimensie hebben ze geen van beide meer. En daarmee is die maatschappij hard op weg haar cohesie en haar betekenis te verliezen.
De eerste van de twee schrijvers die hier aan het woord zijn is Koen Raes, hoogleraar rechtsfilosofie aan de universiteit van Gent. Het citaat staat in zijn onlangs verschenen bundel Verschaalde waarden: de onmin in een cultuur. De tweede is Herman de Dijn, hoogleraar moderne wijsbegeerte aan de universiteit van Leuven; zijn woorden staan in de vrijwel tegelijkertijd uitgekomen bundel Geluksmachines in context. Beide bundels bevatten stukken die eerder in kranten en andere publieksmedia te lezen waren en verschenen bij dezelfde uitgeverij. Ze draaien rond hetzelfde thema: het onbehagen van een hoogst welvarende maatschappij die dreigt haar samenhang te verliezen, omdat zij in zichzelf geen gemeenschappelijke waarden en geen overkoepelend gevoel van zinvolheid meer ervaart. Maar hun antwoorden op die uitdaging staan in veel opzichten diametraal tegenover elkaar.
Herman de Dijn bouwt in Geluksmachines in context voort op de cultuurkritiek die hij heeft verwoord in zijn boeken De rationaliteit en haar grenzen (1986, geschreven samen met Arnold Burms), Hoe overleven we de vrijheid (1993) en Kan kennis troosten? (1994). Daarin keerde hij zich tegen het moderne autonomieideaal, dat ervan uitgaat dat alles wat in het menselijk leven waarde heeft die rol slechts kan vervullen omdat het individu het deze waarde verleent.
Daartegenover wijst De Dijn erop dat zinvolheid niet door onszelf wordt gemaakt, maar dit komt verrijken als een surplus waarover wij zelf geen beschikking hebben. Een zeer belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de traditie en de godsdienst, waartegenover we volgens De Dijn weliswaar niet onkritisch hoeven te staan, maar waarvan we niettemin de autoriteit moeten erkennen.
Hoewel De Dijn de moderniteit niet wil wegstrepen, levert hij scherpe kritiek op de bevrijdings- en emancipatiegedachte die daaraan inherent is en die het individu tot centrum en scherprechter van alles maakt. Het moderne individu pretendeert zijn eigen geluk te kunnen creëren, maar - zo citeert De Dijn de conservatieve filosoof Michael Oakshott - ‘geluk kan ik niet willen, wat ik wil is in Avignon rond te kuieren of Caruso te horen zingen’.
Opmerkelijk genoeg vinden we vrijwel dezelfde gedachte terug bij Raes, die zich daarbij echter op de Noorse filosoof Jon Elster beroept. Raes' kritiek op de ontsporingen van de moderniteit sluit veel meer aan bij de progressief-vrijzinnige traditie (zijn stukken verschenen vooral in De Morgen) dan bij het conservatisme van De Dijn (die zijn stukken in onder andere De Standaard en Tertio publiceerde). Mede daardoor heeft hij meer oog voor de sociale en klasse-dimensie van het onbehagen van de moderniteit, maar is zijn verhouding tegenover die laatste minder doordacht dan die van De Dijn.
Ook voor Raes dreigt de moderne samenleving haar coherentie te verliezen door het rationalisme en utilitarisme waarin waarden vervangen worden door nut. En ook hij wijst op het belang van het sociale en het niet-meetbare of in geld uitdrukbare surplus van ogenschijnlijk banale of betekenisloze gedragingen en rituelen, variërend van het geven van geschenken tot het gezamenlijk nuttigen van de maaltijd. Net als voor De Dijn zijn flexibilisering en de ‘ideologie van de wilssoevereiniteit’ voor Raes verantwoordelijk voor het verdwijnen