Film
Hoe mooie zinnen verfilmen?
Over ‘Villa des Roses’ en andere Elsschotfilms
Willem Elsschot (1882-1960) koesterde een weerzin tegen bewerkingen van zijn werk voor toneel, film of televisie. Ook in vertalingen, zeker in het Frans, zag hij allesbehalve heil. In de inleiding tot Kaas stelde hij: ‘In kunst zit het meer in de stijl dan in wat er gebeurt’ Zijn eigen stijl achtte hij onvertaalbaar.
Is het al een hachelijke onderneming literatuur te transponeren in een andere taal, nog moeilijker wordt het een typisch literair werk om te zetten van woord naar beeld.
Na Elsschots dood en tot ontstentenis van fervente bewonderaars van de auteur werd zijn prozawerk werk toch bewerkt: eerst voor toneel en later voor televisie en film.
In het najaar van 1968 leidden de T.V.-bewerkingen van Kaas en Villa des Roses tot ongenoegen in literaire kringen. Men had het over ‘verraad’. Toch ging Walter van der Kamp voort met het bewerken van Elsschot voor de Nederlandse televisie: Lijmen en Het Been in 1970, De Verlossing in 1975.
Het duurde bijzonder lang voordat cineasten zich aan een film op basis van een werk van Elsschot waagden. De eerste was de Vlaamse cineast Frans Buyens, vooral bekend om zijn documentaires. In zijn lange speelfilm Het Dwaallicht (1972), met de Gentse acteur Romain Deconinck in de hoofdrol, slaagde hij als Elsschotkenner er echter niet in de aangrijpende novelle van 1946 succesvol te verbeelden.
Het was bijna dertig jaar wachten alvorens Elsschot opnieuw filmfähig bleek. Elsschot kwam plots weer in de actualiteit: in september 1999 werd te Antwerpen het Willem Elsschot Genootschap opgericht en tegelijkertijd waren bekende cineasten in de weer met het verfilmen van werk van de alom bewonderde stilist: Orlof Seunke verfilmde Kaas (1999), Robbe de Hert Lijmen / Het Been (2000) en Frank van Passel Villa des Roses (2002).
Al wie Elsschots debuut van 1913 gelezen heeft, zal bijzonder verrast zijn door de eerste sequentie van Van Passels Villa des Roses: Richard Grünewald (Shaun Dingwall), onherkenbaar met gasmasker, bevindt zich in de loopgraven van W.O.I. en denkt vol heimwee aan Louise Crétin (Julie Delpy), die hij te Parijs inruilde voor Mrs. Wimhurst (Toni Barry). De filmbeelden zijn indrukwekkend gemonteerd en vinden hun aanknopingspunt in de slotscène, waarin Grünewald in diezelfde loopgraven onder het cynische motto ‘Bis Zum Tode Treu’ sneuvelt. Scenarioschrijver Christophe Dirickx en regisseur Frank van Passel (Manneken Pis,1995), beiden bewonderaars van Elsschots werk, hebben de roman filmisch geïnterpreteerd. De autobiografische roman - de auteur verbleef van 1906 tot 1907 in een pension te Parijs en Grünewald is min of meer zijn alter ego - is verplaatst naar 1913, het jaar na de ondergang van de Titanic aan de vooravond van de Grote Oorlog. Het Parijse pension ‘Villa des Roses’ is bovendien omgeturnd tot een gelijknamig ‘English Boarding House’, zoals er in de lichtstad van toen een twintigtal waren. Kortom, we hebben te maken met een Engelstalige film van een Vlaams cineast ‘naar’ het werk van een schrijver die als stilist een naadloos en perfect Nederlands nastreefde. Daarenboven versmalden Dirickx en Van Passel de roman tot een dramatische love story, waarin, in tegenstelling tot het boek, Louise het kernpersonage is.
Het gevolg is dat de Elsschotbewonderaar het bij deze verfilming behoorlijk hard te verduren krijgt. Op de eerste plaats is deze Europese coproductie, gebaseerd op de Engelstalige vertaling, zoals deze in de Penguin Twentieth Century Classics verscheen. Van Passel volgt daarmee de mening van Elsschot, die het boek nooit in het Frans liet verschijnen, omdat zijn stijl in een Franse vertaling helemaal verloren zou gaan. Volgens de cineast werkte Elsschot inderdaad in het Frans helemaal niet: te komisch in plaats van cynisch, ‘te zeer een vaudeville’. Daarom koos hij voor het Engels: de Engelstalige pensions in het Parijs van rond de eeuwwisseling boden een uitkomst. Dat de film als Europese coproductie (België - Luxemburg - Groot-Brittannië - Nederland) daarmee, wat de distributie betreft, een grotere uitstraling krijgt, is uiteraard ook een factor die bij deze beslissing meespeelde.
Het verschuiven van het verhaal in de tijd, van 1906 maar 1913, maakte het de cineast ook mogelijk er een film van te maken die moderner lijkt en liet hem bovendien toe meer metaforisch te werk te gaan: Louise vertegenwoor-