Kris Defoort (o1959) - Foto P. de Spiegelaere.
anagram van Miles Davis) en de groep won het jazzconcours van de provincie Luik in 1984. Dat gaf hen de mogelijkheid om het album
Diva Smiles te realiseren. Voor Defoort waren de muzikale voorbeelden oorspronkelijk Herbie Hancock en wat later ook Thelonious Monk. Op de cd
Sketches of Belgium (1993) gespeeld door KD's Basement Party, het ensemble dat Defoort na zijn terugkeer naar België oprichtte, stonden twee Monk-arrangementen van Defoort, naast eigen composities. Het idee en de naam voor deze groep waren al in New York gegroeid, waar de naam voguebewust wat langer was: KD's Pretty Big Basement Party. ‘The name “Basement Party” is a metaphor for “dissident understanding”. Our Band (“party”) thinks underground (“basement”) about musical renewal. Out of this opposition, instinctive and intellectual, arises the second meaning of “Party” - namely a feast.’ Naast dit sextet speelde Defoort ook met een trio, KD's Decade (o.a. de cd ‘Live’). In de jaren '90 volgden de ensembles Octurn en Dreamtime. Dreamtime werkte mee aan
Passages en
The woman who walked into doors.
Op zijn zoektocht naar het versmelten van het jazzidioom met een eigen manier van componeren van ‘nieuwe muziek’ (om het genre een naam te geven) wilde Defoort de typische
‘Passages’ van Kris Defoort - Foto P. de Spiegelaere.
eigenheid van de jazz niet opgeven. Hij wilde geen componist op papier worden, met afgewerkte partituren die de muzikanten dan zo perfect mogelijk realiseren. Hij legde de nadruk op communicatie: ‘Ik wil muziek maken waarbij veel meer dan van geschreven materiaal wordt uitgegeaan van orale communicatie met de musici met wie ik werk.’ Muziek wordt daarbij ‘iets vanzelfsprekends, dat van binnen komt’. Muziek moet daarbij uitersten samenbrengen: ‘Iets dat tegelijk heel individueel en collectief is, dat tamelijk strak en strikt is van vormgeving, maar waarmee we eigenlijk heel vrij kunnen omspringen.’ Met de choreografe Fatou Traoré lukte dat uitstekend: zij werkte zowel met Anne Teresa de Keersmaeker als met Alain Platel. Traoré en Defoort vonden beiden wat ze zochten: de permanente spanning tussen vorm en vrijheid.
Passages confronteert zes dansers met tien muzikanten in een spel op de grens van harmonie en chaos, in de pendelbeweging van het individuele en individualistische naar het collectieve. De spanning kan extreem worden, ‘overspanning’, waarbij iedereen de referentiepunten verlaat, verliest. In
Sketches of Belgium hoor je die vormgeving duidelijker dan in
Passages, de ‘orde’ is uitwendig aanwezig. Als je van een evolutie bij Defoort kan spreken in de voorbije tien jaar, dan is dat er een van ‘uitwendige naar inwendige orde’: