Broodthaers was in 1975 de Belg die de meeste bijval kende in het buitenland. Ook postuum is zijn succesverhaal voorlopig nog niet af (zo was hij na zijn dood in Kassel present op de Documenta's van 1977, 1982 en 1997). Zijn hoger genoemde ‘zonen’ schopten het inmiddels ver. Stelde Broodthaers soms een beproefd ‘recept’ samen voor de doorbraak van Belgen in het buitenland?
In 1974 stelt slechts een vijf tal Belgen tentoon buiten de landsgrenzen, Marcel Broodthaers voorop. Tussen 1991 en 2000 zijn dat er jaarlijks vijfenzeventig tot honderdvijftig geworden. In zijn inleiding tracht Florent Bex de doorbraak te verklaren. Wat de kunst zelf betreft, wijt hij het succes aan ‘de kwaliteit en de eigenzinnigheid van het werk’. Voor 1980 speelde ‘het gebrek aan herkenbaarheid’ de Belgische kunst ‘wellicht’ parten, dixit Bex. ‘Pas aan het eind van de jaren tachtig zal uitgerekend die complexiteit de interesse van het buitenland wekken.’ Spreekt Bex zich hier al van meet af aan tegen? Of veranderde de aard van het beestje niet ingrijpend, maar wel de normen van ontvangst? Vanwaar dan die plotse ommekeer? Bex blijft het antwoord schuldig. Wel is het voor hem duidelijk ‘dat met name de Belgische kunst meer uit de eigen tradities en culturele achtergronden put, dan dat ze zich internationale voorbeelden eigen zou maken.’ Niets nieuws onder de Belgische zon. Want wat schrijft Geirlandt over de kunst na 1945? ‘De vermenging van het artistiek internationalisme en de nationale eigenheden kenmerkt de kunst van de periode waarin dit boek tot stand kwam.’ Wim van Mulders, die in
Kunst in België na 1945 de jaren zeventig voor zijn rekening neemt, brengt uitkomst. Hij peilt dieper en raakt aan Broodthaers' ‘recept voor succes’. Volgens Van Mulders heeft Marcel Broodthaers ‘door een mengeling van regionale bekrompenheid en lucide, intellectualistische parodie de onoplosbare contradicties van de Belgische kunstenaar bijna in een archetypische vorm gegoten.’ Broodthaers wist ‘op de meest voordelige wijze’ het provincialisme te
Chantal Chapelle, ‘A safe place to be’, 1996, acrylverf en pastel op papier, 100 × 150 cm
koppelen ‘aan een haast onontwarbaar beeld van de Europese cultuur.’ ‘De meest voordelige wijze’ duidt op Broodthaers commercieel inzicht. Hij wist zichzelf en zijn kunst prima te verkopen. Want, zo schrijft Van Mulders terecht, ‘zelfs al gaan we ervan uit dat elke kunst in de eerste plaats
provinciaal van aard is en dit zowel geografisch als mentaal dan nog blijft zichtbaarheid bepaald door een geheel van filters zoals kunstkritiek, verkoop, museumpolitiek, enz...’
Van Mulders somt de filters op die in Kunst in België na 1975 voor het voetlicht treden. Al kan Florent Bex weinig verhelderende kwijt over Belgische kunst, over het kunstwereldje, met zichzelf in een van de hoofdrollen, brengt hij meer klaarheid. Bex somt de inspanningen op van de nieuwe musea, kunstencentra, galeries, instellingen en verenigingen, van openluchttentoonstellingen, privéverzamelaars, banken, bedrijven, de Vlaamse en Franse Gemeenschap en vanzelfsprekend van zichzelf (het ICC, reizende MUHKA-tentoonstellingen, het tijdschrift Artefactum) en Jan Hoet (Chambres d'Amis en Documenta IX in Kassel, het SMAK). Zijn vreugdezang staat in schril contrast met de klaagzang die Karel J. Geirlandt twintig jaar eerder aanhief: ‘Wij hoeven het buitenland geen verwijten te sturen. Weinige landen hebben te kampen met zoveel handicaps voor de promotie van kunst als België, omdat weinig andere landen zoveel hinderpalen opstapelen voor deze promotie. Onze communautaire problemen heb-