geldend karakter. De beschrijvingen die zijn poëzie kenmerken, lijken niet enkel aan het alziende oog van de spreker zelf ontleend, maar geven de indruk voort te komen uit de verzamelde blikken van alle mensen die hier en nu leven.
Er is echter iets merkwaardigs aan de hand met Bogaerts beschrijvingen van het alledaagse. De dichter laat niet zomaar om het even wat in zijn blikveld verschijnen, maar focust, zoals de titel van zijn bundel aangeeft, op ‘circulaire systemen’. Daaronder wordt elk systeem verstaan dat gesloten is en autonoom, en dat bepaalde bewegingen en programma's telkens opnieuw herhaalt. Alles wat draait en alles wat terugkomt kan zo onderworpen worden aan Bogaerts dissecterende blik: onder meer een centrale verwarming, elektrische circuits, de bloedsomloop en de eerder genoemde roltrap en eendjes in ‘het viskraam’ passeren de revue in Circulaire systemen.
De combinatie van de exclusieve aandacht voor de circulaire systemen op zich en de gedistantieerde, onpersoonlijke stijl levert een bevreemdend wereldbeeld op. Enerzijds worden die ‘circulaire systemen’ helemaal uit hun alledaagse gebruikscontext gelicht en volledig geïsoleerd van de werkelijkheid. In het volgende gedicht moet de lezer tot de voorlaatste regel wachten voor hij überhaupt weet dat Bogaert het over een kermiskraampje heeft:
Als men met de vangst voor zich
de ogen scherp stelt op het hoogste
terwijl haar vingers en haar lippen
al met de telling aangevangen zijn
(elke uitstulping glad als
de steel der champignons), hoe schittert alles dan!
‘van hier tot hier’ en eend na eend
in het tunnelgat verdwijnt.
Anderzijds geeft Bogaert het geobserveerde op een afstandelijke, indirecte manier weer. In het bovenstaande gedicht wordt er - door een onpersoonlijke, onbepaalde blik - eerst ingezoomd op de blik van het meisje dat haar prijs mag kiezen uit het aanbod, vervolgens op haar gezichtje. Pas in allerlaatste instantie zoomt de blik weer uit, van het detail naar een deel van de context errond: de eendjes, net dat stukje dat noodzakelijk is om het gedicht interpreteerbaar
Paul Bogaert (o1968) - Foto P. de Spiegelaere.
te maken. Af en toe gebeurt het echter dat Bogaerts gedichten door hun focus op het geïsoleerde detail nog minder contextuele informatie bevatten. Sommige gedichten scheren net iets te rakelings langs de rand van de interpreteerbaarheid. Daardoor wordt
Circulaire systemen op bepaalde plekken soms wel zeer enigmatisch. En misschien is dat jammer, want de gedichten die je wat makkelijker kunt ontcijferen, leveren een zeer intrigerend wereldbeeld op waardoor de bundel toch beklijft.
Bogaerts onpersoonlijke blik die de circulaire systemen uit de werkelijkheid isoleert en fixeert, lijkt te willen tonen dat de mens vandaag de dag niets meer is dan een onderworpene van die systemen. Niet meer de mens, maar het gesloten circuit staat in het middelpunt van (Bogaerts visie op) de wereld. De mens loopt er in deze bundel dan ook bij als een eenzaam en onwennig wezen in een wereld waaraan hij totaal onaangepast is. De confrontatie met het mechanisme van autonome, zichzelf herhalende procédés vervult hem meermaals met fysiek onbehagen. In het openingsgedicht van Circulaire systemen wordt er bijvoorbeeld over een fontein gezegd: ‘... het is een sprekend voorbeeld / waar men geil van wordt en uiteindelijk / onwel’ en twee gedichten verder rent een mens weg ‘om niet te vallen, / het hart niet te benauwen’.