neem ik geen afscheid van jullie.’ Dit soort afscheid telt dus niet, want het is een leeg ritueel.
Veel spannender, en schrijnender, zijn de afscheidsscènes tussen geliefden, juist omdat daarin vaak niets, of althans niets relevants gezegd wordt. In Teheran, een zwanezang zegt Toby tegen zijn geliefde Patricia: ‘Afscheid nemen van je geliefde is het wreedste.’ Zo'n afscheid is alleen niet wreed, wanneer de geliefde duidelijk verzonnen is, zoals Pauline, de door King Velderman tot leven geroepen geliefde in de in Angola spelende roman Quissama (1985). Als er één roman is waarin de personages zich bewust zijn van de noodzaak van een welhaast filmisch decor en een geraffineerde enscenering, is het deze. De gasten die op het balkon bij Pauline en King naar rellen in de Angolese hoofdstad hebben zitten kijken, roepen bij het weggaan: ‘Thanks for the show, Pauline.’ En nog vanuit het trappenhuis roepen zij: ‘Ciao, Pauline!’, een scène die King achteraf becommentarieert met: ‘Weer zo'n onuitwisbaar beeld: zoals ze daar stond, over de leuning gebogen, naar beneden turend, luisterend naar het geklos van de gasten op de trap, nog een allerlaatst tinkelend “ciao” achter hen aan werpend, als een kostbaar afscheidsgeschenk.’ Van Pauline heeft Springer echt een ster in het afscheid nemen gemaakt: wanneer zij uit Luanda naar Europa vertrekt, zingt zij in Kings oor: ‘Ev'ry time we say goodbye I die a little’, woorden van Cole Porter, waarover King zelf zegt: ‘Feilloos koos zij de passende omlijsting voor onze laatste zoen.’
Met een dergelijk geslaagd afscheid verraadt Springer dat dit alles enkel in Kings fantasie kan hebben plaatsgevonden en dat Pauline en King nooit een paar hebben gevormd en dus ook nooit op deze geslaagde wijze afscheid genomen hebben. Zo verneukeratief is deze schrijver. Het lijkt allemaal zo gladjes en kloppend wat hij vertelt. En in zijn recente werk, de romans Bandoeng-Bandung (1993) en Kandy (1998) lijkt het ook nog zo sentimenteel. Maar het is tegelijk buitengewoon geraffineerd. Bij herlezing van zijn hele oeuvre viel mij op dat Springer, net als Willem Elsschot, eigenlijk nooit een echt zwak boek heeft gepubliceerd.
Wat uit de romans al duidelijk werd, wordt bevestigd door de beschouwingen in Allemaal gelogen: Springer is gefascineerd door schrijvers die wel betrokkenheid tonen bij het lot van hun personages, die met grote inzet schrijven ook, maar die vooral zeer vakkundige en geraffineerde vertellers zijn. Het voorbeeld van Nossack maakt dat al duidelijk. Het blijkt ook uit zijn beschouwing over Maupassants Bel-Ami en over de als reisverhaal vermomde beschouwing over The Great Gatsby van Scott Fitzgerald.
Daarnaast staan er in de bundel een paar terugblikken waaruit te meer blijkt hoe nauw de door Springer vertelde geschiedenissen verbonden zijn met gebeurtenissen in zijn eigen leven. In ‘Controleur Baliem’ blikt hij terug op de periode waarover in zijn vroegste boeken, Bericht uit Hollandia