de opbouw van een meer kosmopolitische en multiculturele samenleving. Sommige andere teksten vertrekken dan weer vanuit een heel andere invalshoek, namelijk die van de partijstrateeg: Geysels probeert verkiezingen te winnen, een parlementsfractie in het gareel te houden, en hij vraagt zich af wat de toekomstige positie van Agalev in het partijpolitieke landschap zal zijn. De genuanceerde visie die zo kenmerkend is voor Geysels-de-lezer, verdwijnt zodra hij het petje van de partijstrateeg opzet. Zo wordt een pleidooi voor de opbouw van een links-liberale stroming in Vlaanderen nogal ongenuanceerd van tafel geveegd, ondanks het feit dat er ideologisch een zekere verwantschap bestaat tussen het groene gedachtegoed en een dergelijk links-liberaal project.
Geysels slaagt er echter nauwelijks in de twee door hem gebruikte invalshoeken met elkaar te verbinden. Zijn pleidooien voor een meer rechtvaardige verhouding met de ontwikkelingslanden zijn bijzonder goed onderbouwd, maar zodra hij zich waagt op het terrein van de concrete politiek verzandt hij in strategische overwegingen, waarin niet veel sporen meer te herkennen zijn van de eerder ingenomen bevlogen uitgangspunten. Zo stelt Geysels zeer terecht dat de kwaliteit van het leven en de kwaliteit van de democratie belangrijke aandachtspunten zouden moeten zijn voor de hedendaagse politiek. Hij geeft evenwel nergens aan via welke concrete beleidsmaatregelen de overheid zou kunnen bijdragen tot een verhogen van de levenskwaliteit van de gemiddelde Belg. Het tussenniveau, dat moet zorgen voor een vertaling van de ideologie naar uitvoerbare beleidsmaatregelen, lijkt enigszins te ontbreken in zijn analyse.
Ook in het hoofdstuk over progressieve frontvorming wegen de strategische overwegingen duidelijk zwaar door. Geysels overloopt de diverse oproepen en pogingen die de afgelopen twee decennia werden ondernomen om tot een bundeling van krachten te komen aan de linkerzijde van het politieke spectrum. De conclusie ligt enigszins voor de hand: al deze initiatieven hebben tot dusver weinig opgeleverd. Geysels gaat echter door op dit elan door te stellen dat er, voor wat hem en Agalev betreft, ook geen behoefte is aan een nauwere samenwerking tussen Agalev en de Vlaamse socialisten van de SP.A. Geysels erkent weliswaar dat beide partijen elkaar vinden rond enkele concrete thema's, maar hij benadrukt dat de verschillen inzake partijtraditie en -ideologie zo groot zijn dat van een samensmelting geen sprake kan zijn. Een dergelijk standpunt weerspiegelt perfect de huidige verhouding tussen SP.A en Agalev: men krijgt heel sterk de indruk dat beide partijen elkaar vooral als electorale concurrenten zien, die vissen in dezelfde vijver van de eerder progressief denkende jonge hoogopgeleiden. De samenwerking binnen de regeringen kan dan ook niet echt hartelijk genoemd worden, en het lijkt er vaak op alsof beide partijen als belangrijkste bedoeling hebben de buit voor elkaars neus weg te kapen. De verhouding van de linkse partijen met de liberale VLD is duidelijk neutraler, wat verklaard kan worden vanuit het feit dat het hier niet om electorale concurrenten gaat. Die concurrentiestrijd tussen SP.A en Agalev heeft echter tot gevolg dat er op dit ogenblik helemaal geen sprake meer is van progressieve frontvorming, maar wel nog van conservatieve frontvorming. De VLD koestert duidelijk de ambitie een ruime, conservatieve volkspartij te worden, en ze wordt daarbij uitstekend geholpen door het feit dat de christen-democraten een niet altijd even sterke indruk maken als oppositiepartij. Aan de linkerzijde van het politieke spectrum daarentegen is er nauwelijks sprake van enige
toenadering. Deze asymmetrie kan tot gevolg hebben dat de progressieve partijen na de verkiezingen geconfronteerd zullen worden met een grote conservatieve alliantie, die haar wil kan opleggen aan een nieuwe coalitie. De ironie van de geschiedenis wil dan ook dat het lot van de beruchte progressieve frontvorming, waarover nu al decennia wordt gepalaverd, uiteindelijk in handen zal blijken te liggen van de kiezers van de VLD.
De bladzijden waarin Geysels vooral spreekt als partijstrateeg zijn niet altijd de meest overtuigende: het enthousiasmerende toontje begint na een tijdje een beetje te vervelen. We moeten telkens opnieuw horen dat de groene partijen de verkiezingen van 1999 hebben gewonnen, en dat ze nu een succes maken van hun eerste regeringsdeelname. De meeste objectieve buitenstaanders zullen het er echter over eens zijn dat de balans van twee jaar groene regeringsdeelname aanleiding geeft tot gemengde gevoelens. Sommige prioriteiten werden gerealiseerd; andere gingen de mist in.