Naar hun feestmaal en banket
Satan heeft aan 't hoofd der tafel
Zich als schenker neergezet
En hij vult daar met een grijnslach
Met het rode bloed der volk'ren
't Willig wijnglas in hun hand!
Louis Davids zong met ‘De kleine man’ het meest vertolkte, geparodieerde en tot op vandaag meest bekende lied uit het vooroorlogse cabaret. De tekst van ‘De kleine man’ werd geschreven door de meest intrigerende figuur uit de Nederlandse cabaretgeschiedenis: Jacques van Tol. Als jonge kerel al schreef hij uiterst vloeiende, vlotzingende teksten. Naast ‘De Kleine man’ zijn ook klassiekers als ‘De zesdaagse (van het leven)’ en ‘De olieman heeft een Fordje opgedaan’ van zijn hand. Van Tol was een broodschrijver die zonder scrupules zijn heilige zieltje verkocht aan eender welke opdrachtgever als de tekst hem wat stuivers opbracht. Dikwijls werd zijn eigen naam geschrapt en kwam de tekst op naam van de uitvoerder te staan. Of, als hij dat nodig achtte, koos hij zelf een pseudoniem. Zo bracht hij als Paulus de Ruiter elke week cabaret op de door de Duitse bezetter gecontroleerde Radio Hilversum. Zijn eigen ‘De kleine man’ zingt hij tijdens de bezetting als volgt:
Dat was de jodenman, de dikke jodenman
Een pak van honderd daalders van de klerenmaker an
Hoe slecht het ook een ander ging, hij raakte boven Jan
Die uitgekookte, gaargestookte, vette jodenman
Maar in 1943 keert het tij in Europa en Van Tol wil zijn hachje redden (of vallen de schellen hem van de ogen?). Hij zegt zijn lidmaatschap van het NSB op en schrijft, onder de naam Bert van Eijck, het prachtige, weemoedige en naar vrede en vrijheid hunkerende lied ‘Als op het Leidseplein de lichtjes weer eens branden gaan’. Wanneer het lied in de Sleeswijk-revue, met onder andere het legendarische duo Snip en Snap, wordt vertolkt door de schriele Willy Walden, zit de hele schouwburg met tranen in de ogen. Maar Jacques van Tol blijft tot aan zijn dood in 1969 verguisd omwille van zijn NSB-verleden. En nog veel later zelfs, want in 1992 wordt het lied ter elfder ure
Frits Muller, ‘Voetbal in Argentinië’ uit F. Muller, ‘Oud Nieuws’, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1982.
uit een Bevrijdingstelevisieshow geschrapt als de voorzitster van het organiserende Bevrijdingscomité 4 en 5 mei ontdekt wie de echte auteur van het lied is. Johnny Kraaykamp, die het lied had moeten zingen, stapte meteen ook uit de show.
Zo blijkt dat je niet alleen de Nederlandse geschiedenis kunt volgen in dit boek maar dat veel liederen ook hun eigen kleine geschiedenis hebben, waarvoor de samenstellers niet eens de ruimte hadden om die ook telkens uitgebreid te behandelen. Welke weg heeft het lied ‘Hup! Holland, hup!’ bijvoorbeeld afgelegd om tot op vandaag in alle sportstadions van Nederland te worden gebruld?
En de klassiekers blijven zich aandienen: ‘De Zuiderzee-ballade’ van Willy van Hemert over de afdamming van het IJsselmeer, ‘Het Dorp’, voor Wim Sonneveld uit het Frans vertaald door Friso Wiegersma, over de teloorgang van de dorpen om tegemoet te komen aan de woningnood die precair is in de jaren '60, en een monument als ‘Vluchten kan niet meer’ van Annie M.G. Schmidt dat telkens weer een nieuwe generatie luisteraars kip-