Michael Sweerts, ‘Zelfportret als schilder’, ets, 21 × 16,5 cm, Graphische Sammlung Albertina, Wenen.
Rome in Brussel arriveerde, en wanneer hij er weer vertrok, is onbekend. Amsterdam deed hij aan in 1660. Hij was toen al lid van een Franse missieorde, de Missions Etrangères, waarmee hij op 2 januari 1662 vanuit Marseille vertrok om als missionaris te gaan werken in China. De groep reisde via de Middellandse Zee naar Palestina en vandaar over land naar het Midden Oosten. Sweerts heeft China nooit bereikt, want op 2 juli 1662 werd hij in Isfahan (Iran) ‘vanwege zijn onacceptabel gedrag’ uit de broederschap verwijderd. Op eigen houtje reisde hij door naar Goa, op dat moment het centrum van Portugese jezuïeten in Azië. Daar overleed hij in 1664.
Dit is duidelijk niet meer dan een kaal skelet van losse biografische feitjes, maar wel een schets die vele vreemde avonturen doet vermoeden en gemakkelijk aanleiding geeft tot speculaties. Dat is ook gebeurd, waarbij de schaarse feiten nogal eens ver naar de achtergrond verdwenen. Maar ook de kale feiten zijn prikkelend genoeg. Zo meldt het reisverhaal van een zekere Nicolas Etienne uit 1661 over Sweerts: ‘Hij spreekt zeven talen en is zeer bereisd.’ Hij zal dus een behoorlijke opleiding hebben genoten. Ook het beeld van buitenbeentje blijkt bij nadere beschouwing niet houdbaar. Sweerts werd weliswaar officieel nooit lid van de Bentvueghels (of Bamboccianti), de Hollands/Vlaamse ‘kunstenaarsclub’ in Rome. Hij kende deze schilders en hun werk wel en bediende zich van dezelfde thema's als waar zij zo populair mee werden. Sweerts werkte echter veel meer dan deze ‘fiamminghi’ in een academische stijl naar de idealen van de Romeinse Academia San Luca - waarvan hij overigens eveneens geen lid was. Veel meer dan ‘buitenstaander’, lijkt hij hiermee de rol van middelaar te hebben gespeeld.
Wat Sweerts ertoe bracht om zich als lekenbroeder bij de Missions Etrangères te vervoegen, wordt niet helemaal duidelijk. Onjuist is in elk geval dat hij een godsdienstfanaat was. Hij was een devoot katholiek, maar niet overdreven en waarschijnlijk ook niet meer dan van een goed katholiek rond het midden van de zeventiende eeuw kan worden verwacht. Dat wij dit nu als extreem en fanatiek zouden omschrijven, is een waardeoordeel dat beslist als anachronistisch moet worden afgedaan. De Missions Etrangères was een nieuwe broederschap die kort tevoren was opgericht door François Pallu, bisschop van Heliopolis. Deze had eind 1659 een oproep doen uitgaan aan gelovigen om zich bij zijn beweging aan te sluiten. Naast priesters, zocht hij lekenbroeders ‘met enig verstand van artsenij, schilderkunst en muziek’. Blijkbaar voelde Sweerts zich aangetrokken, en misschien lokten ook het avontuur en de mogelijkheid nieuwe ‘exotische’ onderwerpen te vinden. Sweerts' bezoek aan Amsterdam hing hiermee waarschijnlijk samen, hij zal als tolk zijn opgetreden bij de aanschaf van een schip voor de missionarissen.
Wat de reden was waarom Sweerts onderweg uit de broederschap werd verwijderd en hij het uiteindelijke reisdoel Tonkin (Dungjing) nooit bereikte, blijft onduidelijk. Er zijn echter aanwijzingen die suggereren dat religieuze hoogmoed een reden was. Sweerts lijkt zich te hebben losgeweekt uit het leergezag van zijn kerkelijke superieuren, mogelijk omdat hij zichzelf als kunstenaar goddelijk geïnspireerd voelde en hij eigen mystieke ervaringen zwaarder liet wegen dan zijn mede-missionarissen tijdens hun zware reis konden tolereren.
Ook het werk van Sweerts valt enigszins buiten de bestaande categorieën en ook hier betoont hij zich een middelaar bij wie Noorden Zuid-Europese invloeden naadloos samenvloeien. Voor zijn ontdekking, die pas rond