gaat zo'n redenering bijvoor-beeld als volgt:
Hoe kan iemand iets willen nalaten
aan wie hij was? Wie hij was moet beginnen iets te maken
wat dit mogelijk maakt. Als ik
laat zien hoe blij het mij maakt
en hoe hij het mij kan geven,
hoe kan hij het mij niet willen geven?
Twee vraagtekens in een strofe, het is niet uitzonderlijk voor dit werk. In de poëzie van Wijnberg wordt voortdurend bevraagd en nagedacht. Maar een vraag zal eerder een andere vraag dan een antwoord oproepen. Niet voor niets wees de criticus Hans Groenewegen op de joodse achtergronden van Wijnbergs werk (zie hiervoor Ons Erfdeel 1996/2). Ook in de gedichten uit Vogels is het talmoedisch denken nooit veraf. Dichten is denken, is aftasten is toetsen. Nooit concluderen, want alles is voorlopig. Hierdoor zijn het niet altijd rake formuleringen die op het blad komen te staan. Integendeel, de redeneertrant van Wijnbergs gedichten zorgt vaak voor onhandig klinkende zinnen als
Beginnen met wat voor iedereen hetzelfde is
of kan zijn (‘Wil iedereen hier komen staan.’),
zich bekijken en weglaten wat aan zich herinnert
om te kunnen zeggen wat gezegd kan worden
zonder te wachten tot hetzelfde teruggezegd wordt.
Uiteindelijk gaat het Wijnberg niet om mooi klinkende verzen. Wat je te lezen krijgt, is eerder de moeizame voortgang van een denkproces dan de fraai geformuleerde uitkomst daarvan. Paul Valery's stelling dat formuleren nadenken is, krijgt een hoogst persoonlijk invulling. Voor Wijnberg verschilt poëzie niet zo veel van wetenschap (in het dagelijkse leven is hij werkzaam als hoogleraar
Nachoem M. Wijnberg (o1961) - Foto Ronald Hoeben.
bedrijfskunde). Gedichten zijn kennisinstrumenten waarmee de wereld beter begrepen kan worden. Maar is poëzie de aangewezen plek om kennisonderzoek tot kennisoverdracht te laten leiden? Vermoedelijk niet, gezien het onbegrip waar deze poëzie al sinds jaar en dag op stuit.
In het verleden had Wijnberg de neiging om zijn gedichten vol te stoppen met geleerde verwijzingen. Wijnbergs vroege bundels leden onder hun encyclopedische zwaarte. De laatste jaren is deze vaak storende wijsneuzerigheid sterk verminderd. Zijn gedichten zijn meer op schilderachtige miniatuurtjes dan op kennisvaten gaan lijken. Als lezer heb je de neiging om er ondanks de abstractie sfeerscheppingen in te zien. Hoe lelijk de gedichten soms ook klinken, ze roepen iets esthetisch op. Zo herinnert de onbestemde, raadselachtige toon van dit werk aan de schilderijen van Edward Hopper (Wijnberg heeft een mislukte schildersambitie achter de rug). In Vogels wordt de associatie met Hopper nog eens versterkt door de kustlandschappen waarin vele gedichten zich situeren. Hopperiaans in zijn raadselachtigheid is het voortdurend gebruik