| |
| |
| |
De grote zaal van het Volkshuis in Brussel, vanop het podium gezien (Victor Horta), afgebroken in 1965-1966 (Victor Horta/Sofam-België).
| |
| |
| |
‘I really believe in it’
Retorische rituelen
Piet Gerbrandy
werd geboren in 1958 in Den Haag. Is leraar klassieke talen, dichter en essayist. Hij schrijft beschouwingen voor ‘De Groene Amsterdammer’ en poëziekritieken voor ‘de Volkskrant’. Publiceerde de dichtbundels ‘Weloverwogen en onopgemerkt’ (1996), bekroond met de Van der Hooftprijs, ‘Nors en zonder haten’ (1999), genomineerd voor de VSB-Poëzieprijs en ‘De zwijgende man is niet bitter’ (2001). In 2000 verscheen ‘Boeken die ertoe doen’, met essays over Griekse en Romeinse schrtjvers en boeken. In 2001 publiceerde hij zijn vertaling van Quintilianus' ‘Institutio Oratoria’ en ‘De mens is een dier dat kan denken’, een bloemlezing uit de Griekse en Romeinse filosofie.
In den beginne was de daad. Het woord kwam pas later, al weten we niet precies wanneer. In ieder geval mogen we er veilig van uitgaan dat het woord aanvankelijk niet bedoeld was als vehikel om ware of onware uitspraken over de wereld mee te doen. De eerste zin was geen filosofische propositie, maar een uiting van angst of woede, een middel om iets gedaan te krijgen. De eerste keer dat er over een appel werd gesproken, ging het niet om de beschrijving van het object, maar om een uiting van honger. Eerst kwam het eten, toen het praten over eten, en pas veel later de moraal, althans de expliciete moraal. Onuitgesproken normen bestonden natuurlijk allang, normen die het best beschreven kunnen worden in darwinistische termen. Winnen, daar ging het om. En daarom gaat het nog steeds. Politiek is de voortzetting van de oorlog met andere middelen, en niet omgekeerd, zoals Von Clausewitz dacht.
Winnen doe je niet alleen. In de struggle for life kun je je overlevingskansen vergroten door je bij een groep aan te sluiten, en hoe groter de groep, des te groter het overwicht op andere groepen. Maar hoe groter de groep, des te moeilijker is het ook die bij elkaar te houden. Voor de cohesie van het samenlevingsverband werden rituelen uitgevonden, inhoudelijk lege handelingen die gezamenlijk werden uitgevoerd om saamhorigheid te kweken. De basis van zo'n ritueel is herhaling, vandaar dat de bekende, door Frits Staal onderzochte vedische rituelen gekenmerkt worden door betekenisloze woordherhalingen. Een relict van dergelijke herhalingen zou te vinden zijn in hedendaagse poëzie, die nog steeds gebruik maakt van op zichzelf betekenisloze structuren waarbij de lezer zich, zonder dat hij begrijpt waarom, prettig voelt.
| |
| |
Dit alles is speculatie, maar met aanstekelijk enthousiasme verdedigd in het belangrijke essay van Jan de Roder, Het schandaal van de poëzie (1999). Aanzienlijk minder speculatief is het vermoeden dat een ingewikkelde samenleving niet kan bestaan zonder de macht van het woord: ‘Welk vermogen kon ooit de her en der verspreid wonende mensen op één plaats verenigen, ze van een dierlijk en onbeschaafd bestaan brengen tot onze huidige menselijke cultuur in staatsverband, en voor de staten na hun stichting wetten, rechtsprocedures en rechtsnormen formuleren?’ Aldus Lucius Crassus in De oratore van Cicero. De mens onderscheidt zich van het dier door de taal, het woord heeft de functie van de vuist en het zwaard overgenomen. Wie kan spreken behoeft niet te vechten, wie niet behoeft te vechten kan zijn energie voor betere doelen aanwenden. En het hoogste doel is - volgens Cicero en, anderhalve eeuw later, Quintilianus - het vervolmaken van de woordkunst. Dat het woord ons in de gelegenheid stelt het woord te cultiveren is een fraaie gedachte, die echter verbloemt dat het in werkelijkheid nog altijd om hetzelfde gaat: winnen ten koste van anderen. Maar het is kenmerkend voor beschaving alles wat beestachtig is te verbloemen. En misschien helpt het. Zolang we tegen elkaar blijven zeggen dat noch wijzelf, noch de anderen beesten zijn, zullen we minder gauw in de verleiding komen elkaar als beesten te verscheuren. Lang leve de edele leugen.
De afgelopen jaren heeft de belangstelling voor de aloude retorica een hoge vlucht genomen. Een van de oorzaken daarvan is ongetwijfeld dat we ons de reusachtige invloed van de media zijn gaan realiseren. In economie en politiek is het niet de waarheid die ertoe doet, het zijn niet de logische argumenten die tellen, maar de presentatie van de feiten, de verbeelding van de werkelijkheid. Grieken en Romeinen, christelijke, joodse en islamitische denkers, de filosofen van de Verlichting en de beoefenaars van de moderne wetenschappen hebben korte tijd de illusie gehad dat ze de taal konden gebruiken om ware, controleerbare uitspraken te doen, in de hoop dat het leven daardoor overzichtelijker en beter hanteerbaar zou worden. Nu de media met geld van mannen als Berlusconi de wereld in hun wurggreep hebben genomen, is de waarheid een fantoom geworden. Hoe zullen we er ooit achter kunnen komen wat de Amerikanen in Irak en Afghanistan hebben aangericht? Hoe valt ooit te bewijzen dat Bin Laden echt bestaat en dat hij iets te maken heeft met de aanslagen van 11 september? Onschuldige fictie, bedrog en werkelijkheid zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Willen we enige greep krijgen op de media, dan moeten we ons herbezinnen op de macht van het woord, en daarbij kan de studie van de klassieke retorica goede diensten bewijzen.
Reeds Plato had het moeilijk met de retorica, die juist in zijn tijd voor het eerst furore maakte. Plato stond een manier van denken en leven voor waarin niet de schijn, maar de waarheid, niet de aangename beelden, maar de harde feiten het voor het zeggen zouden hebben. Plato was een logisch-positivist, zij
| |
| |
het één die nog weleens een denkfout maakte of zich zijns ondanks verloor in zweverige pseudo-wetenschap. Wat hij zijn retorisch geschoolde tegenstanders verweet, was dat ze zich op amorele wijze van de macht van het woord bedienden, dat ze massa's wilden opzwepen in plaats van opvoeden. Dat lieten de retoren niet op zich zitten. Met name Isokrates (436-338) verdedigde de stelling dat retorica juist het middel was om beschaving te kweken, een visie die, zoals we zagen, door latere theoretici als Cicero en Quintilianus van harte werd onderschreven. Ze moesten dat wel doen, want enerzijds was welsprekendheid hun lust en hun leven, anderzijds wierp de autoriteit Plato hun vanuit de boekenkast strenge en bestraffende blikken toe. Sinds Plato is de apologie van de retorica dan ook een topos in de retorische literatuur.
Plato had gelijk, al was dat het gelijk van de verliezer. Anders dan Cicero en de ciceronianen ons willen doen geloven, is het woord neutraal: het kan zowel ten goede als ten kwade worden aangewend. Wil je een fatsoenlijke samenleving opbouwen, dan is het woord alleen niet voldoende. De oerkreet om brood, seks en macht dient een moreel fundament te krijgen voor er van beschaving sprake kan zijn. Dat het woord een weerzinwekkende uitwerking kan hebben is gebleken uit de voorbeeldig geformuleerde redevoeringen van Hitler en Goebbels. Vaak is beweerd dat de gruwelen van het Nazi-tijdperk het failliet van de Verlichting aantonen, omdat woord en wetenschap doelbewust werden aangewend om de meest beestachtige plannen uit te voeren. Ik geloof daar niets van. Het succes van het Derde Rijk bewijst juist dat de Verlichting nog lang niet voltooid was. Wie op het gymnasium echt goed had opgelet, had ook toen meteen kunnen zien dat Hitlers redenaties geen steek hielden. Plato had gelijk: in handen van beesten verwordt het woord tot iets monsterlijks dat met geen woorden te bestrijden valt.
Hoewel onbewijsbaar is dat, indien gedegen analyse van Hitlers spraakorgieën al in het begin had aangetoond hoe dom de man was, veel ellende voorkomen had kunnen worden, ben ik ervan overtuigd dat we er ook in deze tijd goed aan doen de retorica in al haar facetten te bestuderen. De machtigen en machtelozen der aarde bedienen zich nu eenmaal van woorden die vuisten en zwaarden in beweging kunnen brengen. Hoewel de Verlichting passé lijkt nog voordat ze voltooid was en manipulatie het misschien definitief van de waarheid heeft gewonnen, kan studie van retorische kunstgrepen ons duidelijk maken hoe we gemanipuleerd worden en hoe we zelf het woord kunnen aanwenden om onze medemensen te manipuleren, bijvoorbeeld met het doel een betere wereld te scheppen - tegen beter weten in.
| |
Gewiekst, gespeeld, gemeend
In de maanden die achter ons liggen heeft menige ‘wereldleider’ het woord gevoerd om duidelijk te maken hoe het ervoor stond en waar het naartoe
| |
| |
moest. ‘Words, words, words,’ zegt Hamlet, maar als George W. Bush, Osama Bin Laden of Tony Blair iets zegt, kan het geen kwaad ernaar te luisteren. Hun woorden hebben immers evenmin als die van onze paleolithische voorouders tot doel ware uitspraken over de wereld te doen, maar willen iets gedaan krijgen. Als Bush zegt: ‘Zo zit het’, betekent dat: ‘Zo moet het’. Aangezien de meeste wereldburgers lager zijn opgeleid dan de lezers van dit blad, is het niet ondenkbaar dat Bush zijn zin krijgt, en het is de vraag of we daar blij mee moeten zijn.
Een mooi voorbeeld van vermoedelijk - hopelijk - goed bedoelde, maar uiterst gewiekste welsprekendheid is de veelbesproken rede die de Britse premier Tony Blair in oktober 2001 voor het congres van de Britse Labour Party in Brighton hield. We weten uiteraard dat Blair niets zegt wat niet eerst door Alistair Campbell is uitgedacht en opgeschreven, dat neemt niet weg dat Blair de grote man is, van wie we dienen aan te nemen dat hij geen redevoering zal houden waar hij niet volledig achter staat. Ik ga er voor het gemak van uit dat wat Blair in Brighton heeft gezegd, zijn eigen tekst is, die ik in vogelvlucht zal analyseren met behulp van het antieke begrippenapparaat.
De ouden onderscheidden op het terrein van de retorica vijf aandachtsgebieden. De vinding (inventio) bestaat uit het bepalen van de stof, de meest effectieve invalshoek en de argumenten die deze ondersteunen. De ordening (dispositio) is de fase waarin men het gevondene ordent tot een heldere of, als dat voordeliger is, troebele structuur. Daarna komt de verwoording (elocutio), die het kiezen van de juiste, passende woorden behelst. Een vierde, en voor ons onderwerp niet relevante fase is die van het memoriseren (memoria), terwijl als laatste onderdeel de voordracht (actio) wordt genoemd. Omdat we ons hier met de geschreven tekst van Blairs speech bezighouden, laat ik zijn voordracht buiten beschouwing, overigens niet dan nadat ik heb vastgesteld dat Blair een energieke presentatie en een vinnig accent cultiveert: zijn voordracht past bij zijn image van modern advocaat.
Op het gebied van de vinding noemt Aristoteles drie middelen waarmee men een gehoor kan overreden: de zakelijke, logische argumentatie (logos), het imago van de spreker (ethos) en het oproepen van heftige emoties bij het publiek (pathos). Bij de uitwerking van het thema van zijn rede heeft Blair - of Campbell - over alledrie zorgvuldig nagedacht.
Wat Blair zegt, komt in het kort hierop neer (de rede telt, gedownload van de internet-site van de Labour Party, een veertiental A-viertjes). Na de aanslagen van 11 september 2001 verkeert de wereld in grote beroering. Het is de taak van de westerse landen om Amerika te steunen in de strijd tegen de terreur, en Groot-Brittannië kan daarin een leidende rol vervullen. Het gaat daarbij niet om wraak, maar om gerechtigheid, en die moet samengaan met een gevoel van gemeenschapszin (community), niet alleen in Engeland, Ame- | |
| |
rika en Europa, maar over de gehele wereld: de globalisering is immers een feit, en we moeten dan ook niet weglopen voor een verdere integratie met Europa. Uiteraard is de Labour Party de aangewezen instantie om gemeenschapszin en gerechtigheid in het Verenigd Koninkrijk te realiseren. Sociale gerechtigheid dient samen te gaan met modernisering, wat op het terrein van onderwijs, zorg en infrastructuur een zekere marktwerking en flexibilisering niet uitsluit; belastingverlaging is voorlopig niet aan de orde. Voor het opbouwen van een betere wereld is dit het aangewezen moment, omdat alles nu in beweging is. We moeten ons daarbij laten inspireren door de constitutie van de Verenigde Staten, het spreekwoordelijke land van vrijheid en onbegrensde mogelijkheden.
Blair wil dus twee dingen: een belangrijke rol op het wereldtoneel, naast grote broer Amerika, en de mogelijkheid binnenlandse hervormingen door te voeren op het terrein van economie, zorg en onderwijs. Hoewel een sterke bemoeienis met internationale problemen geld kost, gevaarlijk is, en daarom op gespannen voet staat met het oplossen van binnenlandse knelpunten, weet Blair beide thema's met elkaar te verbinden door middel van de woorden ‘justice’ en ‘community’. Wat flexibiliteit in de arbeid en een verhoogde marktwerking met de kwaliteit van zorg, openbaar bestuur en onderwijs te maken hebben, wordt helaas niet duidelijk. Blair maakt zich ervan af met een anekdote: ‘Just after the election (Blair werd op 7 juni herkozen, P.G.) an old colleague of mine said: “Come on, Tony, now we've won again, can't we drop all this New Labour and do what we believe in?” I said: “It's worse than you think. I really believe in it.”’
Ook de vraag waarom bestrijding van het internationale terrorisme het meedoen aan bombardementen impliceert, wordt niet beantwoord. Dat hoefde ook niet, want de oorlog in Afghanistan was op het moment dat de rede werd uitgesproken nog niet begonnen. Blairs rede bracht de partij wel alvast in de juiste stemming voor de dingen die onafwendbaar stonden te gebeuren. Tamelijk tendentieus is in dit verband wat Blair over Colin Powell zegt. Aan het slot van zijn verhaal houdt hij een lofrede op Amerika, waarin deze zin staat: ‘I think of a black man, born in poverty, who became Chief of their Armed Forces and is now Secretary of State Colin Powell and I wonder frankly whether such a thing could have happened here.’ De onuitgesproken suggestie is natuurlijk dat we zo'n man onze samenwerking niet mogen weigeren.
Wordt de logos dus zoveel mogelijk naar de achtergrond gedrongen, de redevoering lijkt vooral bedoeld om het ethos van Blair uitte buiten en te verdiepen. De puntige stijl met overwegend korte zinnen past goed bij Blairs optreden als vlotte doorhakker van knopen, enkele malen vertelt hij over een ontmoeting met ‘gewone’ Britten, als om duidelijk te maken dat hij weet wat er in het land leeft. Zo herinnert hij aan een herdenkingsbijeenkomst
| |
| |
voor de Britse slachtoffers voor de aanslagen in New York. Die passage begint als volgt: ‘It was in many ways a very British occasion. Tea and biscuits. It was raining outside. Around the edge of the room, strangers making small talk, trying to be normal people in an abnormal situation.’ Na een kort verslag - vol pathos - van zijn gesprekken met verdrietige ouders, eindigt hij zo: ‘I tell you: you don't feel like the most powerful person in the country at times like that.’
Niettemin wordt deze presentatie van sociaal advocaat Blair als achtergrond gebruikt voor een lancering van de visionaire wereldleider. Blair schuwt de grote woorden niet: ‘future’ en ‘humankind’ staan al in de tweede zin, verder raakt hij niet uitgesproken over ‘evil’, ‘justice’, ‘community’ en ‘freedom’. Dit is het moment om de wereld te veranderen: ‘This is a moment to seize. The kaleidoscope has been shaken. The pieces are in flux. Soon they will settle again. Before they do, let us re-order this world around us.’
| |
De partij bij elkaar houden
De ordening van de rede strookt in hoofdlijnen met de voorschriften van de klassieke retorica. Gebruikelijk is immers een pakkende opening en een emotioneel slot, terwijl Quintilianus ten aanzien van de bewijsvoering adviseert de sterkste argumenten vooraan en achteraan te zetten, en de minder sterke in het midden, als was het de slagorde van en leger. Blair begint en eindigt zijn verhaal met de gebeurtenissen van 11 september, die vanzelfsprekend de meeste emoties oproepen en hem neerzetten als staatsman die gaat ingrijpen. De minder populaire kanten van zijn betoog, waar hij spreekt over binnenlandse hervormingen, zitten ertussenin. Het geheel is zo opgebouwd dat de toehoorder wel gedwongen wordt zowel het één als het ander te accepteren, wil hij niet de indruk wekken een harteloze egoïst te zijn.
Wordt Blairs verwoording, zoals gezegd, gekenmerkt door korte zinnen enerzijds en grote woorden anderzijds, hij maakt ook effectief gebruik van de tropen, gedachte- en woordfiguren uit de klassieke retorica. Ik kan er slechts een paar noemen. De rede bevat niet veel metaforen, maar de weinige die er staan zijn typerend. Zo hanteert hij enkele malen een financiële metafoor waar het om moorden gaat (‘payment in the currency these people deal in: blood’) en noemt hij de situatie van Afrika ‘a scar on the conscience of the world’. Een Leitmotiv is het beeld van de ‘journey of change’, een lange, maar boeiende reis waarop men geacht wordt Blair te vergezellen. Ronduit versluierend is het al aangehaalde beeld van de caleidoscoop: het klinkt goed, maar wat betekent het? Hoe langer je erover nadenkt, des te onduidelijker wordt hoe Blair zich die ‘pieces’ voorstelt. Maar het werkt wel, want iedereen denkt met warmte terug aan de caleidoscopen uit zijn jeugd en wil graag een mooi nieuw plaatje scheppen.
| |
| |
Enkele malen gaat Blair over tot een apostrofe, waar hij de Amerikanen aanspreekt (‘We were with you at the first. We will stay with you to the last’), de Taliban of het Afghaanse volk. Ook anticipeert hij op mogelijke tegenwerpingen door anonieme personen sprekend in te voeren: ‘Don't overreact some say. We aren't. (...) Don't kill innocent people. We are not the ones who waged war on the innocent. We seek the guilty. Look for a diplomatic solution. There is no diplomacy with Bin Laden or the Taliban regime.’
Met het toepassen van alliteratie komt Blair al aardig in de buurt van de verdovende herhalingsfiguren die ik aan het begin noemde (‘The world community must show as much its capacity for compassion as for force’), heel vaak hanteert hij ook de repetitio (‘surrender the terrorists, or surrender power’). Maar het meest gebruikte stijlmiddel is de anafoor, die op vrijwel iedere bladzijde opduikt. Ik noem slechts twee gevallen. In het eerste gedeelte van zijn redevoering schetst Blair een beeld van de globalisering: ‘Today conflicts rarely stay within national boundaries. Today a tremor in one financial market is repeated in the markets of the world. Today confidence is global; either its presence or its absence. Today the threat is chaos...’ Aan het slot vertelt hij hoe hij aan Amerika denkt. Zeven zinnen beginnen met ‘I think of’ en beschrijven een heldhaftige, democratische en multiculturele natie. Het is alsof je Martin Luther King hoort dromen.
De anaforen benadrukken het rituele karakter van de redevoering, die niet voor niets in het teken staat van het begrip ‘community’. Blairs woorden zijn niet in de eerste plaats bedoeld om een stand van zaken te schetsen of om sluitende redenaties te presenteren, maar om de partij bij elkaar te houden. Maakt dat Blair tot een charlatan? Dat geloof ik niet. Als hij er met redevoeringen als deze in slaagt zijn idealen te verwezenlijken, gun ik hem zijn ciceroniaans geweld. Vooralsnog ziet het er echter naar uit, dat zijn woorden op de lange duur even weinig effect zullen sorteren als die van Cicero. Maar het is prettig en leerzaam om ernaar te luisteren.
|
|